Wat neem je mee naar de toets?
Pen, potlood, geodriehoek, passer, kleurtjes en een gum.
Wat moet je kennen voor de toets?
* Je weet de namen van de ruimtefiguren (1.1)
* Je weet wat platte en gebogen vlakken zijn (1.1)
* Je weet wat hoekpunten en ribben zijn (1.1)
* Je kunt hoekpunten, ribben en vlakken van een kubus met letters benoemen (1.2)
*Je kunt de uitslag van een kubus herkennen (1.2)
* Je kunt een vierkant tekenen en de zijden met letters benoemen (1.2)
* Je kunt hoekpunten, ribben en vlakken van een balk met letters benoemen (1.3)
* Je kunt de uitslag van een balk herkennen (1.3)
* Je kunt een rechthoek tekenen en de zijden met letters benoemen (1.3)
* Je weet wat een cilinder is (1.4)
* Je weet wat het middelpunt, een straal en een diameter van een cirkel is (1.4)
* Je kunt een cirkel tekenen met een passer (1.4)
* Je weet wat de top en het grondvlak van een piramide zijn (1.5)
* Je kunt een prisma herkennen en het grondvlak benoemen (1.5)