Afsluiting betrekkelijk voornaamwoord

Salvete omnes!
1 / 16
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Salvete omnes!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Vragen
  • a Wat is een verschil tussen het zelfstandig vragend voornaamwoord en het bijvoeglijk vragend voornaamwoord? 
  • b Wat is een verschil tussen het bijvoeglijk vragend voornaamwoord en het betrekkelijk voornaamwoord? 
  • c Wat is een overeenkomst tussen het zelfstandig vragend voornaamwoord en het bijvoeglijk vragend voornaamwoord? 
  • d Wat is een overeenkomst tussen het bijvoeglijk vragend voornaamwoord en het betrekkelijk voornaamwoord? 

Vragen:

Slide 3 - Slide

Vragen
  • a Wat is een verschil tussen het zelfstandig vragend voornaamwoord en het bijvoeglijk vragend voornaamwoord? 
  • bijv. vr. vnw. congrueert met een ander woord, zelfstandig niet: staat op zichzelf.
  • b Wat is een verschil tussen het bijvoeglijk vragend voornaamwoord en het betrekkelijk voornaamwoord? 
  • bijv. vr. vnw. leidt een vraag in, betrek. vnw. een bijzin, betrek. vnw. congrueert alleen in getal + geslacht, bijv. vr. vnw in getal, geslacht EN naamval
  • c Wat is een overeenkomst tussen het zelfstandig vragend voornaamwoord en het bijvoeglijk vragend voornaamwoord? 
  • leiden beide een vraag in
  • d Wat is een overeenkomst tussen het bijvoeglijk vragend voornaamwoord en het betrekkelijk voornaamwoord? 
  • gebruiken hetzelfde rijtje

Antwoorden:

Slide 4 - Slide

Verbeter de fout!

Slide 5 - Slide

Nonne amor eam mutam fecerat? De liefde heeft haar zeker sprakeloos/stom gemaakt?
A
heeft ... gemaakt = had gemaakt
B
heeft gemaakt = maakte
C
stom hoort bij liefde: de stomme liefde
D
liefde is geen onderwerp, maar zij

Slide 6 - Quiz

verba, quae homines alii dixerant.
woorden herhalen, waarvan andere mensen iets hadden gezegd.
A
hadden gezegd = hebben gezegd
B
waarvan = over wie
C
alli = anderen, niet iets
D
waarvan = die, iets moet weg

Slide 7 - Quiz

arborum, inter quas se condiderat.
takken van bomen, die zich hadden verstopt. (2x)
A
die = waartussen, tussen welke
B
zich = zij (Echo)zich
C
hadden verstopt = hebben verstopt
D
hele zin is: waardoor zij WERD verstopt

Slide 8 - Quiz

Nonne accedere ad eum cupivit?
Ze wilde toch zeker niet naar hem gaan?
A
Ze = hij
B
toch zeker niet = toch zeker wel
C
wilde = had gewild
D
wilde = wil

Slide 9 - Quiz

Per breve tempus dubitabat.
Kort twijfelde ze gedurende tijd.
A
kort ... tijd = korte tijd
B
twijfelde = heeft getwijfeld
C
kort moet achteraan de zin
D
gedurende = in

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Video

Veni!
Narcissus: Kom!
Echo: Kom! / Ik ben gekomen!

Slide 12 - Slide

Regels 29-39
Delia Fabula optima! Amor omnia vincit et … 29
Afer  Minime! Narcissus eam depulsavit. ‘Nemini 30
 licet me tangere,’ inquit, ‘nedum tibi!’ Dei autem 31
 eum poena gravi puniverunt ob superbiam, 32
 qua spreverat omnes. Narcissus in aqua fontis 33
 imaginem suam conspexit. Statim iuvenem, 34
 cuius imaginem vidit, amavit, sed eum 35
 tangere non poterat. Tristis ad fontem sedebat. 36
 Dolore tabescebat, donec dei misericordiam 37
 ostenderunt Narcisso, quem mutaverunt in 38
 florem. 39

Slide 13 - Slide

Voorproefje op de A.c.I.
na woorden als: zien, horen, voelen, menen, denken, bevelen,..
  • Servus dicit: pikachus ibi ambulat!
  • Servus dicit pikachum ibi ambulare
  • Servus dicit: in piscina sto
  • Servus dicit se in piscina stare 

Slide 14 - Slide

Wat vinden jullie van Latijn?
A
makkelijk
B
moeilijk
C
makkelijk, maar moet er wel veel tijd in steken
D
moeilijk, ook al heb ik er veel tijd in gestoken

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide