BEELDSPRAAK

Les 28
Woordspeling en beeldspraak
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 28
Woordspeling en beeldspraak

Slide 1 - Slide

Woordspeling
- Je op het verkeerde been zetten en je laten nadenken.
- Humoristisch

Slide 2 - Slide

Woordspeling
- Gebruik van woorden met een dubbele betekenis
De duiker was diep gezonken.
- Het aanpassen van woorden of  letters
Iedereen heeft recht op mijn mening.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Beeldspraak
LETTERLIJK                                                               FIGUURLIJK

Slide 5 - Slide

BEELDSPRAAK
  • VERGELIJKING
  • METAFOOR
  • PERSONIFICATIE

Slide 6 - Slide

VERGELIJKING
WERKELIJKHEID (OBJECT)                                                     BEELD

Slide 7 - Slide

vergelijking

WERKELIJKHEID (OBJECT)                                             BEELD


KAREL EN JAN lijken als TWEE DRUPPELS WATER op elkaar.

Dat is een BOOM van een KEREL

          vergelijking met als

GAVIN, EEN HELD OP SOKKEN, woont in die straat.

          vergelijking zonder als


Slide 8 - Slide

Metafoor
WERKELIJKHEID                       BEELD
(OBJECT)                                                 

Slide 9 - Slide

metafoor
  • Bij het metafoor vallen het object en het beeld samen.
  • Je vervangt het object helemaal door het beeld


Bijvoorbeeld:

- DIE ZWIJNESTAL moet je eerst opruimen.          

- DIE KLEUTER zit in 5VWO.

Metaforen komen vaak voor in spreekwoorden

Slide 10 - Slide

Personificatie
  • Je geeft een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen


Bijvoorbeeld:

- De zon doet zijn best tevoorschijn te komen

- Die kozijnen schreeuwen om een verfbeurt.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Je hoorde:   
  • De broos groeiende economie is als een plantje 
  • De premier kwam met een snoeischaar
  • Beeldspraak is het onverharde landweggetje richting gratis media-aandacht
  • Gratis bier uitdelen



VERGELIJKING, METAFOOR OF PERSONIFICATIE? Waarom?
Vergelijking
Metafoor
Vergelijking (asyndetisch)
Metafoor

Slide 13 - Slide

Oefening!
Schrijf voor jezelf de op welke vorm van beeldspraak dit is:

1. Hij is zo dom als een ezel
2. Soms lacht de toekomst je toe
3. De vijand kwam als een dief in de nacht.
4. Het peloton bereikte de voet van de berg.
5. Dat arme schaap heeft zich weer beet laten nemen.
6. In dat huis heeft de armoede haar intrek genomen.


Klaar?
Vergelijk je antwoorden met je buurman/buurvrouw; hebben jullie hetzelfde opgeschreven?
timer
5:00
Antwoord
1. Vergelijking
2. Personificatie
3. Vergelijking
4. Metafoor
5. Metafoor
6. Personificatie

Slide 14 - Slide

Even oefenen
Let op, je hebt maar 10 of 20 sec om te antwoorden!

Slide 15 - Slide

Hij is zo sterk als een beer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 16 - Quiz

Het opvangkamp bood de vluchtelingen een veilige haven.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 17 - Quiz

Leon, een boom van een vent, sloeg de inbreker neer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 18 - Quiz

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 19 - Quiz

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 20 - Quiz

Esmeralda is een draak van een vrouw.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 21 - Quiz

De zon lachte hem stralend toe.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 22 - Quiz

De minister-president staat aan het roer van de regering.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 23 - Quiz

Aan de slag
Maken Les 28 opdracht 1 t/m 12
timer
15:00

Slide 24 - Slide

Aan de slag
Tafelgroepje 1: 
Tafelgroepje 2: Werkwoordenspel
Tafelgroepje 3: PimPamPet
Tafelgroepje 4: Beeldspraakspel

Slide 25 - Slide

Opdracht
Per groepje maak je minimaal 10 memorykaartjes. Op de ene helft (dus 5) van de kaartjes zet je neer: vergelijking, metafoor of personificatie. Op het andere bijbehorende kaartje zet je een voorbeeld van deze beeldspraak neer. Dit doen we 15 minuten. 


Na deze 15 minuten geef je je kaartjes door aan het volgende groepje en ga je de memory spelen..
timer
8:00

Slide 26 - Slide