3HV unité 3 pers vnw lijdend meewerkend





lessonup.app
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson





lessonup.app

Slide 1 - Slide

3HV -  unité 3 apprendre 5
mardi le 9 avril

Slide 2 - Slide

Na deze uitleg...  
kun je het lijdend voorwerp in een zin herkennen 
kun je het meewerkend voorwerp in een zin herkennen

en

kun je deze vervangen en de zin korter maken!

Slide 3 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?

Je regarde une série à la télé.

Slide 4 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?

Je raconte une histoire à mon frère.

Slide 5 - Open question

Korter maken:
Ik vertel een verhaal aan mijn broertje.

1 - Ik vertel het aan mijn broertje.
2 - Ik vertel hem een verhaal.
Ik vertel het hem.

Slide 6 - Slide


Je donne des fleurs à ma grand-mère
lijdend
meewerkend

Slide 7 - Poll


Je donne un cadeau à mes parents.
lijdend
meewerkend

Slide 8 - Poll


Je leur donne un cadeau.
lijdend
meewerkend

Slide 9 - Poll


Nous écrivons des cartes à nos amis. 
lijdend
meewerkend

Slide 10 - Poll


Nous écrivons des cartes à nos amis
lijdend
meewerkend

Slide 11 - Poll

Tu aimes la musique rock?
- Oui, je ..... aime.
A
le
B
la
C
l'
D
lui

Slide 13 - Quiz

On va téléphoner à ta copine?
- Oui, on va ... téléphoner.
A
le
B
la
C
l'
D
lui

Slide 14 - Quiz

Tu as vu mon portable?
- Non, je ne .... ai pas vu.
A
le
B
la
C
l'
D
lui

Slide 15 - Quiz

plaats in de zin
- vóór het hele werkwoord als dat er is
- vóór de persoonsvorm

+ ontkenning (ne...pas):
'ne' komt voor le/la/l'/lui

Slide 16 - Slide

Tu vas regarder un film?
- Oui, je ...
A
...vais le regarder.
B
...le vais regarder.

Slide 17 - Quiz

Tu veux visiter le musée?
A
Oui, je veux visiter le.
B
Oui, je le veux visiter .
C
Oui, je veux le visiter.
D
Oui, le je veux visiter.

Slide 18 - Quiz

lijdend


me
te
le/la/l'
nous
vous
les



meewerkend
(aan/voor)

me
te 
lui
nous
vous
leur 

Slide 19 - Slide

lijdend
hem/haar/hen >
le/la/l'/les

werkwoorden:
appeler
regarder
inviter
voir
envoyer

meewerkend
(aan/voor) hem/haar/hen >
lui/leur

werkwoorden:
téléphoner à
demander à
donner à
dire à
écrire à

Slide 20 - Slide

Ik zie de tijgers.
Je vois les tigres.

Ik zie ze.
Je les vois.

Ik zie ze niet.
Je ne les vois pas.

Ik kan ze niet zien.
Je ne peux pas les voir
Ik geef een kado aan oma.
Je donne un cadeau à mamie.

Ik geef haar een kado.
Je lui donne un cadeau.

Ik geef haar geen kado.
Je ne lui donne pas un cadeau.

Ik wil haar het kado niet geven.
Je ne veux pas lui donner le cadeau.

Slide 21 - Slide

Zie je het nog zitten ; )
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

nu maken: 3.5
veel korte oefeningen
opbouw van makkelijk naar moeilijker
zie het het even niet?
> ga een opdracht terug of kijk in de théorie

Slide 23 - Slide