‘Mijn ouders zijn gescheiden toen ik twaalf was. Ze kozen toen voor co-ouderschap. Dat betekent dat ik, samen met mijn broertje, van maandag tot woensdagmiddag bij mijn moeder ben en van woensdagmiddag tot vrijdagmiddag bij mijn vader. Het ene weekend dan weer bij mijn vader, het andere weekend bij mijn moeder. Een tijdje later is mijn moeder opnieuw getrouwd. De man van mijn moeder had al een zoon. Hij is één jaar ouder dan ik ben. Dat is dus mijn stiefbroer Jens. Samen hebben ze nog een dochter gekregen. Dat is mijn halfzusje Katya. Eerlijk gezegd was ik in het begin wel eens de kluts kwijt wie wanneer waar zou zijn. Maar nu ben ik er wel aan gewend. Vrienden en kennissen kunnen er soms geen touw aan vastknopen. Als Jens dan ook nog eens begint over de stief- en halfbroers die hij bij zijn moeder heeft dan zijn ze helemaal het spoor bijster. Het was wel raar toen Jens en zijn vader bij ons kwamen wonen. We hebben er allemaal aan moeten wennen. Het was in de herfst dat ze bij ons kwamen. Ik herinner me nog goed dat we niet lang daarna een kerstboom gingen kopen. Een hele grote! Zo’n grote boom hadden we nog nooit gehad. Toen de boom in de kamer stond hebben we met elkaar al onze oude kerstballen kapot gegooid in de keuken. Die van ons en die van bij Jens thuis. Stonden Jens, mijn broertje en ik, samen met mijn moeder en mijn stiefvader keihard met die spullen te smijten. Alles in duizend stukjes. Het was leuk en verdrietig tegelijk. Toen hebben we alles opgeveegd en mochten we allemaal tien nieuwe ballen uitzoeken. Katya is nu nog te klein, maar er is altijd nog ruimte genoeg voor de ballen die zij gaat uitzoeken. Elk jaar hebben we nu een hele rare, bonte, grote boom. Maar het is wel ónze boom.