Hoofdstuk 4, 5,1 en 5,2 MAVO 3 Chemie overal

Herhalen
1 / 42
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhalen

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 4 - 5.1 en 5.2
Reactievergelijking of faseovergang
Reactieschema
Type ontleding
Molecuulmodel - Periodiek systeem - Atoombouw en straling

Slide 2 - Slide

Indeling Periodiek Systeem
Grofweg kun je de atoomsoorten
in metalen en niet-metalen verdelen

     Metalen

Metalen geleiden stroom en warmte,
en hebben een metaalglans.

Slide 3 - Slide

Hoe heet een horizontale rij in het periodiek systeem?
A
groep
B
periode

Slide 4 - Quiz

De . . . . . is de gemiddelde massa van alle isotopen van dat element en vind je in het Periodiek Systeem.
A
Atoomnummer
B
Massagetal
C
Atoommassa
D
Elementnaam

Slide 5 - Quiz

Groep 18 uit het periodiek systeem heet ...
A
halogenen
B
alkalimetalen
C
edelgassen

Slide 6 - Quiz

Sleep de woorden naar de juiste plek in het Periodiek Systeem. 
aardalkalimetalen
halogenen
groep 6
edelgassen
alkalimetalen

Slide 7 - Drag question

Protonen zijn bouwsteentjes van een atoom. Waar zitten ze? En wat is de lading van een proton?
A
In de kern, negatieve lading
B
in de kern, positieve lading
C
in de wolk, negatieve lading
D
in de kern, geen lading

Slide 8 - Quiz

Hoeveel neutronen heeft Li?
A
3
B
5
C
8
D
11

Slide 9 - Quiz

Hoeveel protonen heeft Boor (B)
A
5
B
11
C
6
D
13

Slide 10 - Quiz

Hoeveel neutronen heeft dit kwikatoom?
A
80 neutronen
B
200 neutronen
C
40 neutronen
D
Weet ik niet

Slide 11 - Quiz

Hoeveel protonen heeft magnesium?
A
12
B
24,3
C
12,3
D
36,3

Slide 12 - Quiz

Hoeveel elektronen heeft een atoom van met 30 protonen
A
44
B
8
C
11
D
30

Slide 13 - Quiz

protonen + neutronen = massagetal
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

K-schil
L-schil
M-schil
Hoeveel elektronen heeft een chloor-atoom in elke schil?
8 elektronen
2 elektronen
7 elektronen

Slide 15 - Drag question

Elektron
Neutron
proton

Slide 16 - Drag question

1. isotoop
2. massagetal
3. atoomnummer
aantal neutronen min aantal protonen
aantal protonen min aantal elektronen
aantal protonen in de kern
totaal aantal kerndeeltjes
aantal neutronen in de kern
stoffen met gelijk aantal neutronen maar verschillend aantal protonen
stoffen met gelijk aantal protonen maar verschillend aantal neutronen
stoffen waarvan het aantal protonen en neutronen in de kern gelijk is

Slide 17 - Drag question

Het atoommodel:
neutron
proton
elektron
kern

Slide 18 - Drag question

Wat zijn nucleonen?

Wat geeft het massagetal A weer?

Beschrijf de opbouw van een heliumatoom.

Protonen + neutronen (kern)

2 protonen en neutronen in de kern
2 elektronen in de elektronenwolk
Atoom is neutraal

Aantal nucleonen

Slide 19 - Drag question

straling
geen
straling

Slide 20 - Drag question

Welke soorten straling zendt een smartphone uit?
elektromagnetische straling
licht
uv- straling

Slide 21 - Drag question

Alfa-straling
Beta-Straling
Gamma-Straling

Slide 22 - Drag question

Verbind de symbolen aan de juiste atoomsoort
Zuurstof
Waterstof
Koolstof
Zwavel
O
C
S
H

Slide 23 - Drag question

Verbind de symbolen aan de juiste atoomsoort
Chloor
Fosfor
Jood
Fluor
Cl
I
F
P

Slide 24 - Drag question

Chemische reactie?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Chemische reactie?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

Reactie of scheiding?
A
reactie
B
scheiding
C
ontleding
D
indampen

Slide 27 - Quiz

Reactieschema
Methaan +                         --> koolstofdioxide +
Zuurstof
Water

Slide 28 - Drag question

+                          ->                           +
Het reactieschema van de verbranding van benzine
Geef de reactieschema van het verbranden van benzine
benzine
zuurstof
koolstofdioxide
water

Slide 29 - Drag question

een ontleding is een....
A
reactie met zuurstof
B
reactie waarbij altijd energie nodig is
C
reactie waarbij uit meerdere stoffen één stof wordt gemaakt
D
reactie waarbij uit één stof meerdere stoffen worden gemaakt

Slide 30 - Quiz

Wat is het verschil tussen een ontleedbare en een niet-ontleedbare stof?
A
Een ontleedbare stof bestaat uit 2 of meer soorten moleculen en een niet-ontleedbare uit 1 soort
B
Een ontleedbare stof bestaat uit 1 soort atomen en een niet-ontleedbare uit 2 of meer soorten
C
Een ontleedbare stof bestaat uit 2 of meer soorten atomen en een niet-ontleedbare uit 1 soort
D
Een ontleedbare stof bestaat uit 1 soort moleculen en een niet-ontleedbare uit 2 of meer soorten

Slide 31 - Quiz

Wat is fotolyse?
A
een ontledingsreactie d.m.v. warmte
B
een ontledingsreactie d.m.v. licht
C
een ontledingsreactie d.m.v. energie

Slide 32 - Quiz

Sleep de juiste omschrijving naar de juiste ontleding.
Thermolyse
Fotolyse
Elektrolyse
Ontleding met behulp van licht
Ontleding met behulp van warmte
Ontleding met behulp van elektriciteit

Slide 33 - Drag question

Niet ontleedbaar
Ontleedbaar

Slide 34 - Drag question

Wat was ook alweer een reactievergelijking?
A
reactie + product --> stof(fen)
B
reactiestof(fen) --> beginstof(fen)
C
product(en) --> stof(fen)
D
beginstof(fen) --> reactieproduct(en)

Slide 35 - Quiz

De reactie hiernaast is een:
A
Verbrandingreactie
B
Vormingsreactie
C
Ontledingsreactie
D
Neerslagreactie

Slide 36 - Quiz

Een ontleding door elektriciteit noem je:
A
een fotolyse
B
een verbranding
C
elektrolyse
D
thermolyse

Slide 37 - Quiz

Een ontleding door licht noem je:
A
een fotolyse
B
een verbranding
C
elektrolyse
D
thermolyse

Slide 38 - Quiz

Welke twee opmerkingen zijn juist?
A
Het verbranden van waterstof draagt niet bij aan het versterkte broeikaseffect
B
Groene waterstof wordt gemaakt uit plantenafval.
C
Bij het verbranden van waterstof ontstaat koolstofdioxide
D
Bij het verbranden van waterstof ontstaat waterdamp.

Slide 39 - Quiz

Welke twee opmerkingen zijn juist?
A
Bij een fotolyse wordt zuurstof verbruikt.
B
Bij een thermolyse wordt zuurstof verbruikt.
C
Bij een verbrandingsreactie wordt zuurstof verbruikt.
D
Om een elektrolyse op gang te houden, is energie nodig.

Slide 40 - Quiz

De elektrolyse van water kun je in een reactieschema weergeven:
water → waterstofgas + zuurstofgas
Alice heeft voor deze reactie de volgende vergelijking opgeschreven:
H2O(l) → H2(g) + O(g)
Deze vergelijking is echter niet goed.
Wat mankeert er aan de vergelijking van Alice?

A
De reactievergelijking is niet kloppend gemaakt.
B
Ze gebruikt de verkeerde molecuulformule voor water.
C
Ze gebruikt de verkeerde molecuulformule voor waterstof.
D
Ze gebruikt de verkeerde molecuulformule voor zuurstof.

Slide 41 - Quiz

Noem vier
reactie-verschijnselen

Slide 42 - Mind map