Voorbeeld 5W- en 1H-vragen
Wat? Wat is er gebeurd? (gebeurtenis, situatie)
Wie? Om wie gaat het in het verhaal? (welke persoon of personen)
Wanneer? Wanneer vond het plaats? (datum, tijdstip, moment)
Waar? Waar is het gebeurd? (plaats, locatie)
Waarom? Waarom is iets gebeurd? (reden)
Hoe? Hoe is het gebeurd of hoe is het afgelopen (manier waarop)