4.2 adjectives & adverbs + both / either / neither

Today's Lesson
  • Adjectives & Adverbs
  • both / either / neither 
  • Work on exercises
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Today's Lesson
  • Adjectives & Adverbs
  • both / either / neither 
  • Work on exercises

Slide 1 - Slide

bijvoegelijke naamwoorden
& bijwoorden?

Slide 2 - Mind map

What is the difference between:
1. That's a perfect answer.
2. She sang perfectly.

Slide 3 - Open question

Adjectives
Bijvoegelijke naamwoorden

That's a perfect answer.
Perfect zegt iets over answer.
Answer = zelfstandig naamwoord
Perfect = adjective

adverbs
bijwoorden

She sang perfectly. 
Perfectly zegt iets over sang
Sang = werkwoord
Perfectly = adverb


Slide 4 - Slide

Adjectives
Bijvoegelijke naamwoorden

zegt iets over een zelfstandig naamwoord (mens, dier ding).

komt na 'to be'

Zintuigen: look, feel, smell, taste, sound.



She is wearing a beautiful dress.

You are amazing!

You look tired.

Slide 5 - Slide

adverbs
bijwoorden

Zegt iets over een werkwoord

zegt iets over een ander bijwoord

zegt iets over een bijvoegelijk naamwoord. 



She sings beautifully.

This castle is really old.


The car drove extremely slowly.

Slide 6 - Slide

Adjectives
Bijvoegelijke naamwoorden

zegt iets over een zelfstandig naamwoord (mens, dier ding).

komt na 'to be'

Zintuigen: look, feel, smell, taste, sound.
adverbs
bijwoorden

Zegt iets over een werkwoord

zegt iets over een ander bijwoord

zegt iets over een bijvoegelijk naamwoord. 

Slide 7 - Slide

He worked ___ (hard)

Slide 8 - Open question

She always performs ___ (beautiful)

Slide 9 - Open question

They went ___ (extreme) fast.

Slide 10 - Open question

Any questions?
Next topic!

Slide 11 - Slide

Wat is het verschil tussen 'either'& 'neither'?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Welke gebruik je wanneer je in de zin beide personen of dingen wilt benoemen?
both... and....
either... or...
neither... nor...
zowel... als...
noch... noch...
of... of...

Slide 14 - Drag question

We were lost at sea, and ___
(both - either - neither) of us knew what to do!

Slide 15 - Open question

Sam has two brothers. I don't know ___
(both - either - neither) of them well.

Slide 16 - Open question

I can't choose; I like them ___
(both - either - neither)

Slide 17 - Open question

Any questions?

Slide 18 - Slide

Homework 3AG:
Finish before next Monday


Lesson 4.2
Exercise 11-17

Slide 19 - Slide

Homework 3H3:
Finish before next Tuesday


Lesson 4.2
Exercise 10-16

Slide 20 - Slide