Vragers & Aanbieders (1e) H5. Prijs- en inkomenselasticiteit

Afspraken
  1. Je hebt je lesboek LWEO, schrift, rekenmachine, etui en laptop (opgeladen!) altijd bij je.
  2. Bij binnenkomst ga je je zitten en pak je je Lesboek LWEO, schrift, rekenmachine en etui.
  3. Je hebt je Laptop alleen op en van tafel als docent het aangeeft.
  4. Je praat niet door de les heen als docent of medeleerling aan het woord is.
  5. Bij een oefening of opdracht wordt deze, eventueel in 2-tallen, gemaakt.
  6. Als je wat wilt zeggen of vragen, steek je de hand op en wacht op je beurt.
  7. Je zit niet omgedraaid en je loopt niet zonder toestemming door de klas.
1 / 51
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Afspraken
  1. Je hebt je lesboek LWEO, schrift, rekenmachine, etui en laptop (opgeladen!) altijd bij je.
  2. Bij binnenkomst ga je je zitten en pak je je Lesboek LWEO, schrift, rekenmachine en etui.
  3. Je hebt je Laptop alleen op en van tafel als docent het aangeeft.
  4. Je praat niet door de les heen als docent of medeleerling aan het woord is.
  5. Bij een oefening of opdracht wordt deze, eventueel in 2-tallen, gemaakt.
  6. Als je wat wilt zeggen of vragen, steek je de hand op en wacht op je beurt.
  7. Je zit niet omgedraaid en je loopt niet zonder toestemming door de klas.

Slide 1 - Slide

Week 3 (vanaf 13 januari) 
Hoofdstuk 5. Prijs- en inkomenselasticiteit
  • actualiteit (olieprijs schiet omhoog)
  • herhaling vorige les (arbeidsmarkt)
  • leerdoelen (prijselasticiteit)
  • filmpje (tanken = huilen)
  • instructie (prijselasticiteit)
  • maakwerk: 5.1 t/m 5.11, 5.12 t/m 5.17 en 5.18 t/m 5.20

Slide 2 - Slide

Arbeidsmarkt
Werkgelegenheid
  • het aantal feitelijk bezette banen in een land
  • het aantal personen dat een baan heeft en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen

Beroepsbevolking
  • personen tussen 15 en 75 jaar die willen en kunnen werken: zij bieden arbeid aan op de arbeidsmarkt, en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen
  3. geregistreerde werklozen
(herhaling)

Slide 3 - Slide

Vraag en aanbod

Slide 4 - Slide

Minimum loon (effect)

Slide 5 - Slide

De vraag naar arbeid is / zijn de ...
A
werkgelegenheid
B
beroepsbevolking
C
vacatures
D
werklozen

Slide 6 - Quiz

Het aanbod van arbeid bestaat uit ...
A
mensen in loondienst + zelfstandigen + vacatures
B
mensen in loondienst + zelfstandigen + werklozen
C
werknemers + zelfstandigen
D
werknemers + werklozen

Slide 7 - Quiz

Als er meer mensen parttime gaan werken, dan ...
A
verschuift de aanbodlijn van arbeid naar links
B
verschuift de aanbodlijn van arbeid naar rechts
C
verschuift de vraaglijn van arbeid naar links
D
verschuift de vraaglijn van arbeid naar rechts

Slide 8 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van een arbeidsmarktinstitutie?
A
CAO
B
vakbond
C
werkloosheid
D
minimumloon

Slide 9 - Quiz

Hoe zou je de arbeidsmarkt kunnen typeren?
A
monopolie
B
oligopolie
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 10 - Quiz

ASML in Eindhoven verhuist zijn fabriek naar Tsjechië, welke soort werkloosheid kan dan ontstaan?
A
conjuncturele werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
frictie werkloosheid
D
seizoens werkloosheid

Slide 11 - Quiz

De evenwichtsprijs op een arbeidsmarkt (zie figuur) is € 8 per uur. Het minimum loon stijgt van € 9 naar € 12.
Hoe hoog zal de werkloosheid worden?
A
0,5 miljoen
B
1,5 miljoen
C
3 miljoen
D
4,5 miljoen

Slide 12 - Quiz

Opdracht 4.7 (pagina 55)
Gegeven de volgende vraag- en aanbodfunctie van Nederlandse chauffeurs.
Qa = L - 8                        L = uurloon in €
Qv = -L + 16                    Q = hoeveelheid arbeid (x 1.000)

a. Bereken het evenwichtsloon en de evenwichtshoeveelheid van Nederlandse chauffeurs.
  • Qa = Qv => L - 8 =  -L + 16 => 2L = 24 => L = € 12
  • € 12 invullen in Qa (of Qv) => Qa = 12 - 8 = 4 x 1.000  = 4.000 chauffeurs

b. Teken de vraag- en aanbodlijn van Nederlandse chauffeurs.
  • zie grafiek

Slide 13 - Slide

Opdracht 4.8 (pagina 56)
Truckers:              Qv = -L + 45.000                   Qa = 2L - 30.000

a. Teken de aanbodlijn.
b. Zullen zich bij een hoger loon meer of minder truckers aanbieden op de arbeidsmarkt?
  • Er zullen zich meer truckers aanbieden op de arbeidsmarkt. De opofferingskosten of alternatieve kosten van vrije tijd nemen toe.
c. Soms kan het aanbod van arbeid dalen als het loon stijgt. Geef daarvoor een verklaring.
  • Het gaat dan om de keuze tussen arbeid en vrije tijd. Als het loon stijgt, kun je hetzelfde verdienen met minder werken en meer vrije tijd hebben.
d. Beneden welk bruto jaarloon wil geen enkele trucker zich meer aanbieden?
  • Beneden € 15.000 want dan is het aanbod nul.

Slide 14 - Slide

Opdracht 4.8 (vervolg)
Truckers:              Qv = -L + 45.000                   Qa = 2L - 30.000

e. Teken de vraaglijn.
f. Zal de vraag naar arbeid stijgen of dalen als het loon stijgt?
  • Als het loon stijgt, daalt de vraag naar arbeid.
g. Lees af hoeveel truckers worden er gevraagd en aangeboden bij een jaarloon van € 35.000.
h. Bereken hoeveel truckers worden er gevraagd en aangeboden bij een jaarloon van € 35.000.
  • Qv = - € 35.000 + 45.000 = 10.000 truckers 
  • Qa = 2 × € 35.000 – 30.000 = 40.000 truckers

Slide 15 - Slide

Opdracht 4.8 (vervolg)
Truckers:              Qv = -L + 45.000                   Qa = 2L - 30.000

i. Bereken het bruto jaarloon in de evenwichtssituatie.
  • Qa = Qv
  • 2L – 30.000 = -L + 45.000  =>  2L + L = 45.000 + 30.000
  • 3L = 75.000                              = >  L = 75.000 / 3 = € 25.000
j. Geef het evenwichtsloon aan op de verticale as.
  • Le = € 25.000
k. Lees af hoeveel truckers zich dan aanbieden.
  • Qe = 20.000

Slide 16 - Slide

Opdracht 4.9 (pagina 57)
Stel dat door de economische groei de vraag naar vervoer,
en daarmee truckers, stijgt naar Qv = -L + 50.000

a. Teken de nieuwe vraaglijn.
b. Hoeveel truckers worden er bij elk loon meer gevraagd dan in de uitgangssituatie?
  • Bij elk loon worden nu 50.000 – 45.000 = 5.000 truckers meer gevraagd.
c. Bereken het nieuwe evenwichtsloon en -hoeveelheid.
  • Qa = Qv  → 2L – 30.000 = -L + 50.000 →  2L + L = 50.000 + 30.000
  • 3L = 80.000 → L = 80.000 / 3 = € 26.667
  • L invullen in Qa of Qv → 2 × 26.667 – 30.000 = 23.334 truckers
d. Leg uit dat er in de evenwichtssituatie onder de truckers geen werkloosheid is.

Slide 17 - Slide

Opdracht 4.16 (pagina 60)
a. Bij CAO-loon leraren geschiedenis aanbod 90.000 en vraag 75.000.
b. Werkloos geschiedenis = 15.000 (90.000 - 75.000) -> 15.000 / 90.000 x 100% = 16,7%
c. Leraren wiskunde aanbod 60.000 en vraag  75.000, dus 15.000 vacatures.
d. Evenwichtsloon wiskunde € 30.000
e. Leraren wiskunde aanbod (nieuw) 70.000, dus wiskunde aanbod 10.000 meer.
f. Opleiding leraren duurt lang (4 jaar)
g. (20.000-25.000) / 25.000 x 100% = -20%

Slide 18 - Slide

Opdracht 4.27 (pagina 64)
a. Aanbod = vast.
b. Vraag bij € 500 = 2.250, aanbod 1.500 dus  wachtlijst 2.250 - 1.500 = 750.
c. Consumentensurplus Δ 800 - 1.400 / 0 - 15 en producentensurplus Δ 0 - 800 / 0 - 15.
d. Surplus blijft gelijk, maar een deel (Δ 500 - 800 / 0 - 15)  gaat van het producenten surplus naar het consumentensurplus.
e. Meer richting evenwichtsprijs.
f. Nee, vraag bij € 600 = 2.000, aanbod 1.500 dus wachtlijst 2.000 - 1.500 = 500.

Slide 19 - Slide

Opdracht 4.27 (v)
g. Zie grafiek links.
h. Nee, bij de huurprijs van € 500 is de vraag 2.250 en het aanbod 2.000 woningen, de wachtlijst bevat dus nog 250 huurders.
i. Bij een huurprijs van € 600 zijn vraag en aanbod even groot (2.000 woningen).
j. De vraaglijn verschuift naar links omdat een aantal huurders dan niet meer in de binnenstad zal willen wonen.

Slide 20 - Slide

Leerdoelen H5. Elasticiteiten
  • Ik kan de eerste 9 begrippen op pagina 83 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan voorbeelden geven van negatieve en positieve externe effecten.
  • Ik kan beschrijven hoe de overheid negatieve externe effecten kan afremmen of vermijden en positieve externe effecten kan bevorderen.
  • Ik kan de prijselasticiteit van de vraag (Ev) omschrijven, toepassen en berekenen en aangeven of deze prijselastisch of -inelastisch is.












































Slide 21 - Slide

Externe effecten
Maatschappelijke kosten
  • private kosten + negatieve externe effecten

Maatschappelijke opbrengsten
  • private opbrengsten + positieve externe effecten

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Filmpje
Tanken = huilen!

Kijkvraag:
Wat zijn de eerste gevolgen van de oorlog
in Oekraïne voor de brandstofprijzen?

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Filmpje
Tanken = huilen!

Kijkvraag:
Wat zijn de eerste gevolgen van de oorlog
in Oekraïne voor de brandstofprijzen?
  • brandstofprijzen stijgen
  • belastinginkomsten stijgen (BTW)
  • accijns en BTW verlagen?
  • subsidiëren elektrische auto?
  • vraag naar brandstof omlaag?



Slide 26 - Slide

Elasticiteiten

Slide 27 - Slide

Prijselasticiteit van de vraag (Ev)
!

Slide 28 - Slide

Prijselasticiteit van de vraag (Ev)


Ev = %Δq / %Δp
waarbij %Δ = (nieuw - oud) / oud
PrijsElasticiteitVanDeVraag(Ev)=ProcentueleVeranderingPrijsProcentueleVeranderingGevraagdeHoeveelheid

Slide 29 - Slide

Oefening (Ev)
Stel, de prijs daalt met 10% en de vraag stijgt vervolgens met 25%.
Is de vraag elastisch of inelastisch?
  • de vraag stijgt procentueel meer dan de prijs procentueel daalt
  • de vraag reageert relatief sterk op de prijsverandering, dus een elastische vraag
  • Ev = %Δq / %Δp  = 25% / -10% = -2.5
  • teller is groter dan de noemer, relatief elastische vraag als Ev < -1 


Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Maakwerk deze week
  • wat: 5.1 t/m 5.11 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met 5.12 t/m 5.17

Slide 32 - Slide

Week 3 (vanaf 13 januari) 
Hoofdstuk 5. Prijs- en inkomenselasticiteit
  • herhaling vorige les (prijselasticiteit van de vraag Ev)
  • leerdoelen (inkomenselasticiteit Ey)
  • filmpje (tanken = huilen)
  • instructie (prijselasticiteit)
  • maakwerk: 5.1 t/m 5.11, 5.12 t/m 5.17 en 5.18 t/m 5.20

Slide 33 - Slide

Prijselasticiteit v/d vraag (Ev)
!

Slide 34 - Slide

Prijselasticiteit van de vraag (Ev)


Ev = %Δq / %Δp
waarbij %Δ = (nieuw - oud) / oud
PrijsElasticiteitVanDeVraag(Ev)=ProcentueleVeranderingPrijsProcentueleVeranderingGevraagdeHoeveelheid

Slide 35 - Slide

Oefening (Ev)
Collectieve vraag naar de PlayStation 5: qv = -0,06p + 90 (qv in 1.000 stuks en p in euro’s)
Bereken de prijselasticiteit als de prijs van de PS5 wordt verlaagd van € 900 naar € 800.

Stap 1: met hoeveel % daalt de prijs?
  • prijs (p) van € 900 naar € 800 = (800 - 900) / 900 = -11,11%
Stap 2: met hoeveel % verandert de vraag?
  • qv = -0,06 * 900 + 90 = 36 => qv = -0,06 * 800 + 90 = 42
  • vraag (q) van 36 naar 42 = (42 - 36) / 36 = +16,67%
Stap 3: invullen in formule prijselasticiteit
  • Ev = %Δq / %Δ p = +16,67 / -11,11 = - 1.5
  • een Ev van -1.5 is een elastische vraag!


Slide 36 - Slide

Leerdoelen H5. Elasticiteiten
  • Ik kan de begrippen op pagina 83 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan voorbeelden geven van negatieve en positieve externe effecten.
  • Ik kan beschrijven hoe de overheid negatieve externe effecten kan afremmen of vermijden en positieve externe effecten kan bevorderen.
  • Ik kan de prijselasticiteit van de vraag (Ev) omschrijven, toepassen en berekenen en aangeven of deze prijselastisch of -inelastisch is.
  • Ik kan uitleggen wat het effect is van een prijsverandering op de omzet van het product.
  • Ik kan de inkomenselasticiteit van de vraag (Ey) omschrijven, toepassen en berekenen en aangeven of deze inkomenselastisch of -inelastisch is.
  • Ik kan voorbeelden geven van inferieure, primaire, luxe en normale goederen en aangeven of deze inkomenselastisch of -inelastisch is. 













































Slide 37 - Slide

Prijselasticiteit en omzet
volkomen inelastische vraag


relatief inelastische vraag

-

relatief elastische vraag


-

Slide 38 - Slide

Inkomenselasticiteit (Ey)


Ey = %Δq / %Δy
waarbij %Δ = (nieuw - oud) / oud
InkomensElasticiteitVanDeVraag(Ey)=ProcentueleVeranderingInkomenProcentueleVeranderingGevraagdeHoeveelheid

Slide 39 - Slide

Oefening (Ey)
De vraagfunctie van elektrische fietsen in een land luidt als volgt: Qv = -0,5P + 0,75Y + 800 waarbij
 - Qv = aantal gevraagde elektrische fietsen (× 1.000)
 - P = prijs per elektrische fiets in euro’s en Y = het nationaal inkomen van het land in miljarden euro’s per jaar.

In de uitgangssituatie is de prijs van een elektrische fiets € 1.500 en is het nationaal inkomen € 800 miljard.
1. Bereken de inkomenselasticiteit van de vraag naar elektrische fietsen in de uitgangssituatie.
  • Oude Y = € 800 miljard → Oude Qv = −0,5 × 1.500 + 0,75 × 800 + 800 = 650 (× 1.000)
  • Nieuwe Y = € 880 miljard (bijvoorbeeld) → Nieuwe Qv = −0,5 × 1.500 + 0,75 × 880 + 800 = 710 (× 1.000)
  • %∆Qv = (710 – 650) / 650 × 100% = 9,2%.
  • %∆Y = (880 – 800) / 800 × 100% = 10%.
  • Ey = %∆Qv / %∆Y = 9,2% / 10% = 0,92
2. Is een elektrische fiets in dit land een primair goed, een luxe goed of een inferieur goed? 
  • Een primair goed, 0 < Ey < 1 en dat wijst op een primair goed, want daarbij ligt Ey tussen 0 en 1.






Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

De prijselasticiteit van de vraag naar een goed is -0,5.
Dit betekent dat...
A
als de prijs 10% daalt, de gevraagde hoeveelheid 5% stijgt
B
als de prijs 10% stijgt, de gevraagde hoeveelheid 5% stijgt
C
als de prijs € 10 daalt, de gevraagde hoeveelheid 5 stijgt
D
als de gevraagde hoeveelheid 10% moet stijgen, de prijs 5% moet dalen

Slide 42 - Quiz

De autokosten per kilometer bedragen € 0,25. De overheid overweegt een kilometerheffing in voeren van € 0,02 per kilometer waardoor volgens onderzoek het aantal gereden kilometers zal dalen van 4 naar 3,9 miljoen.

Bereken de prijselasticiteit van deze overheidsmaatregel.
A
-5
B
-0,3125
C
-0,25
D
0,2575

Slide 43 - Quiz

Wat kun je bij deze overheidsmaatregel zeggen over de prijselasticiteit van de vraag naar autokilometers?
A
volkomen elastisch
B
relatief elastisch
C
relatief inelastisch
D
volkomen inelastisch

Slide 44 - Quiz

Als de prijselasticiteit van de vraag naar benzine elastisch is dan...
A
leidt een prijsdaling tot een stijging van de omzet
B
leidt een prijsdaling tot een daling van de omzet
C
leidt een prijsstijging tot een stijging van de omzet
D
leidt een prijsstijging tot een stijging van de vraag

Slide 45 - Quiz

Het basistarief dat taxi's bij hun klanten in rekening mogen brengen, wordt aangepast.

In welk geval leidt de aanpassing tot een stijging van de omzet?
A
bij een verhoging van het tarief bij een prijselastische vraag
B
bij een verhoging van het tarief bij een prijsinelastische vraag
C
bij een verlaging van het tarief bij een prijsinelastische vraag
D
in geen van de genoemde gevallen

Slide 46 - Quiz

Als het inkomen met 10% stijgt en de vraag naar product X met 15% stijgt, dan is er sprake van een...
A
inferieur goed
B
primair goed
C
luxe goed
D
abnormaal goed

Slide 47 - Quiz

Maakwerk deze week
  • wat: 5.12 t/m 5.17 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met 5.18 t/m 5.20

Slide 48 - Slide

Opgave 5.8 (pagina 73)
De vraag naar autokilometers is Qv = -0,2P + 20.
Stel dat de prijs stijgt van € 0,25 naar € 0,26.

a. Bereken bij elk van deze prijzen de vraag naar autokilometers. 
  • bij de prijs van € 0,25 → Qv = -0,2 × 25 + 20 = 15 (miljard kilometer)
  • bij de prijs van € 0,26 → Qv = -0,2 × 26 + 20 = 14,8 (miljard kilometer)
b. Bereken de prijselasticiteit van de vraag als de prijs stijgt van € 0,25 naar € 0,26.
  • Epv = %∆Q/ %∆P -> ((14,8 - 15) / 15) / ((26 - 25) / 25) = -0,3                       %∆ = (nieuw-oud) / oud
c. Beredeneer of de vraag naar autokilometers bij deze prijsverandering prijselastisch is.
  • Epv van -0,3 zit tussen de -1 en 0 dus een relatief inelastische vraag 

Slide 49 - Slide

Opgave 5.12 (pagina 74)
Transportbedrijf Portena heeft 20 vrachtwagens op de weg
die elk gemiddeld 100.000 km per jaar rijden. Zij vragen een prijs van € 1,50 per kilometer.

a. Bereken de jaaromzet van Portena.
  • Omzet = p × q =  € 1,50 × 20 vrachtwagens x 100.000 km = € 3 miljoen

De overheid gaat een kilometerheffing van € 0,05 per kilometer doorvoeren die Portena volledig gaat doorberekenen. Hierbij gaan zij uit van 2 scenario's van vraagdaling: I: 2,5% of II: 5%. 
b. Bereken de prijselasticiteit van de vraag in scenario I.
  • %Δp = (N - O) / O x 100% = (€ 1,55 – € 1,50) / € 1,50 × 100% = 3,3%                                    %Δq = -2,5%
  • Epv = % Δq / %Δp = -2,5% / 3,3% = -0,76 

Slide 50 - Slide

Opgave 5.12 (vervolg)
c. Bereken de verwachte jaaromzet van Portena bij scenario I.
  • Omzet = p × q =  € 1,55 × 20 vrachtwagens x 97.500 km = € 3.022.500
d. Bereken de prijselasticiteit van de vraag in scenario II.
  • %Δp = (N - O) / O x 100% = (€ 1,55 – € 1,50) / € 1,50 × 100% = 3,3%                                    %Δq = -5%
  • Epv = % Δq / %Δp = -5% / 3,3% = -1,5
e. Bereken de verwachte jaaromzet van Portena bij scenario II.
  • Omzet = p × q = € 1,55 × 20 vrachtwagens x 95.o00 km = € 2.945.000
f. Verklaar het verschil in uitkomst bij vraag c. (omzet stijgt) en e. (omzet daalt).
  • Bij vraag c. is de omzet hoger omdat de vraag prijsinelastisch is (-0,76). De daling van de vraag is % kleiner dan de prijsstijging. Bij vraag e. is de omzet lager omdat de vraag prijselastisch is (-1,5). De daling van de vraag is % groter dan de prijsstijging.

Slide 51 - Slide