De komma, een leesteken, een pauze
Voorbeeld:
Als ik aan mijn vakantie denk, word ik heel gelukkig.
Voorbeeld:
Ik ga op vakantie en neem mee een tandenborstel, een handdoek, een zwembroek en een korte broek.
(een voegwoord verbindt 2 zinnen met elkaar)(voegwoorden: maar, omdat, doordat, wanneer)Voorbeeld:
Ik wil de Eifeltoren beklimmen, maar hij is helaas gesloten.