Hoofstuk 2 Brugklas Les 3

Bienvenue
Assieds-toi
(ga zitten)

Prends tes affaires
(pak je spullen)

Ton iPad est éteint
(je iPad is uit)


1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Bienvenue
Assieds-toi
(ga zitten)

Prends tes affaires
(pak je spullen)

Ton iPad est éteint
(je iPad is uit)


Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
  - test vocabulaire B
  - uitleg gram. D  
  - maken opdrachten 16 t/m 19 
  - Slim Stampen A,B en D
                
               LESDOEL
Aan het einde van deze les kun je regelmatige werkwoorden op -er toepassen.

Slide 2 - Slide

1m/h VERTAAL: met

Slide 3 - Open question

VERTAAL: vanavond

Slide 4 - Open question

VERTAAL: kopen

Slide 5 - Open question

VERTAAL: de maaltijd

Slide 6 - Open question

VERTAAL: de kaas

Slide 7 - Open question

VERTAAL: het vlees

Slide 8 - Open question

VERTAAL: Wat is dat?

Slide 9 - Open question

VERTAAL: Eet smakelijk!

Slide 10 - Open question

1h/v
VERTAAL: het hoofdgerecht

Slide 11 - Open question

VERTAAL: het vlees

Slide 12 - Open question

VERTAAL: de frietjes

Slide 13 - Open question

VERTAAL: de melk

Slide 14 - Open question

VERTAAL: eten

Slide 15 - Open question

VERTAAL: open

Slide 16 - Open question

VERTAAL: Houd je van pannenkoeken?

Slide 17 - Open question

VERTAAL: Nee, ik vind pannenkoeken niet lekker.

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Video

Wat is de stam van de regelmatige werkwoorden op -er ?
A
het hele werkwoord -er
B
het hele werkwoord + er
C
de helft van het hele werkwoord
D
de laatste letter van het hele werkwoord weghalen

Slide 20 - Quiz

Een regelmatige werkwoord ......
A
begint altijd met -er
B
eindigt altijd op - er

Slide 21 - Quiz

Hoe vervoeg je regelmatig werkwoord op -ER ?
A
stam (= ww - ER) + uitgang
B
hele werkwoord + uitgang
C
alleen de stam
D
je eet een ezeltje met een eskimo

Slide 22 - Quiz

Is Venir een regelmatig werkwoord?
A
Vrai
B
Faux

Slide 23 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -er

Tu ............. (travailler)
A
travaille
B
travailles
C
travaillez
D
travaillent

Slide 24 - Quiz

wat is het regelmatige werkwoord van:
on
A
on donne
B
on donnst
C
on donnen
D
on doonez

Slide 25 - Quiz

WAT HEB JE VANDAAG GELEERD?

Slide 26 - Slide

HOE VOND JE DE LES GAAN?

Slide 27 - Slide

Les Devoirs

Faire: ex . 16 t/m 19
Apprendre: voca A t/m D

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide