paragraaf 12.2 Bevruchting

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

paragraaf 12.2 Bevruchting

Hoe ontstaat een baby

• 3 ml sperma in de vagina, vlakbij de baarmoedermond
• in sperma: 20 tot 300 miljoen zaadcellen
• zaadcellen zwemmen via de baarmoeder de eileiders binnen (tocht van 15 cm)

eisprong - kop van de zaadcel(1) in rijpe eicel - kern zaadcel en kern eicel smelten samen - nieuwe kern- buitenste laag eicel ondoordringbaar voor andere zaadcellen-baby

versmelten van de kernen= bevruchting

geen rijpe eicel = geen bevruchting

• bevruchte eicel begint direct met delen- 2 cellen
  
• 2 cellen weer delen = 4 cellen, enz
• bolletje cellen naar de baarmoeder en zetten zich vast in het baarmoederslijmvlies = innesteling
• bolletje cellen heet nu embryo
• de vrouw is zwanger

Voorvocht

• voor de zaadlozing komt er een beetje voorvocht, hierin kunnen ook zaadcellen zitten.

zwangerschapshormoon HCG

• buitenste cellen van de embryo maakt HCG
• HCG voorkomt dat er nog een eicel gaat rijpen
• HCG zorgt ervoor dat het baarmoederslijmvlies niet wordt afgestoten (zwangere vrouw wordt niet meer ongesteld)
• zwangerschapstest = meet HCG 

voorkomen zwangerschap

• voorbehoedsmiddelen gebruiken
• goed voorbehoudsmiddel kent 3 eisen: 1. voorkomt zwangerschap

                   2. makkelijk in gebruik

                   3. niet schadelijk voor 

                        gezondheid

• voorbeelden: condoom, pil, spiraaltje, sterilisatie

Sterilisatie

• man = zaadleiders worden onderbroken, geen zaadcellen meer in het sperma
• vrouw= eileiders worden afgesloten, zaadcel kan niet meer bij de eicel komen

Morning-afterpil

• geslachtsgemeenschap gehad zonder voorbehoedsmiddelen - mornin-afterpil
  
• grote hoeveelheid van een hormoon die het innestelen voorkomt
• binnen 72 uur innemen

abortus

• morning afterpil te laat, dan abortus
• abortus = embryo weg laten halen
• voordat je 24 weken zwanger bent