1. Een appel wordt door Martijn gegeten.
2. De tekst word de journalist geschreven.
3. De muur wordt door mij gebouwd.
4. De man wordt door ons gezien.
5. Het lied '22' van Taylor Swift wordt door de leerlingen gezongen.
6. Het boek wordt door jou gegeven.
7. De toets wordt door de leraar vergeten..
8. De tas wordt door de voetballer gepakt.