futur simple

le futur proche/le futur simple
1 / 46
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

le futur proche/le futur simple

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van deze les kun je de futur simple en de futur proche  toepassen en op de juiste manier gebruiken.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

le futur proche
             de nabije toekomst. Dat gebruik je wanneer je iets gelijk nadat je het zegt, gaat doen. 
Bijvoorbeeld:  Ik ga mijn kamer opruimen
Exemple: Je vais ranger ma chambre. 

Slide 4 - Slide

let op!
bij het werkwoord "aller" gebeurt er iets vreemds
je vais au cinéma
vais wordt aller
je vais aller au cinéma
(ik ga naar de bioscoop gaan)
In het Nederlands klinkt dit heel raar, maar in het Frans is dit heel normaal....

Slide 5 - Slide

Let op!!!
In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar
In het Nederlands zeggen we: 
Zij gaat met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.


Slide 6 - Slide

De zinsvolgorde is dan:



onderwerp
vorm van aller
heel ww
rest v.d. zin
Nous
allons
écouter 
de la musique
Ma mère
va 
manger
une pomme

Slide 7 - Slide

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
vorm van aller
hele
werkwoord
rest
van de zin
Ils
vont
acheter
des pantalons

Slide 8 - Drag question

Let op
Als je een zin ontkennend maakt, dan zet je ne... pas om het 1e werkwoord in de zin. Dus:

onderwerp
ne vorm van aller pas
heel ww
rest v.d. zin
Nous
n'allons pas
écouter 
de la musique
Ma mère
ne va pas
manger
une pomme

Slide 9 - Slide

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
ontkenning
vorm van aller
ontkenning
hele ww
rest v.d. zin
Ils
vont
acheter
de pantalons
ne
pas

Slide 10 - Drag question

Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]
A
Elle aller manger
B
Elle va manger
C
Elle vais manger
D
Elle va mange

Slide 11 - Quiz


Hoe vaak komt de "futur proche" voor?

Slide 12 - Slide

Zet in de futur proche:
je regarde une série.
A
je vas regarder une série.
B
je vais regarder une série.
C
je vais regarde une série
D
j'aller regarder une série.

Slide 13 - Quiz

welke zin staat in de futur proche?
A
Monique et Pierre vont à Paris.
B
Monique et Pierre sont allés à Paris.
C
Monique et Pierre vont aller à Paris.
D
Monique et Pierre va aller à Paris.

Slide 14 - Quiz

Welke zin staat niet in de futur proche?
A
Tu as mangé une pizza.
B
Tu vas manger une pizza.
C
Vous allez manger une pizza.
D
Nous allons manger une pizza.

Slide 15 - Quiz

Zeg in het Frans dat je huiswerk gaat maken.

Slide 16 - Open question

sleep de juiste vorm van aller & de vertalingen naar de juiste persoon
Je 
Tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vont
allons
vais
vas
va
allez
ik
jij
hij / zij / men
wij
jullie / u
zij [mmv / vmv

Slide 17 - Drag question

Gebruik het volgende liedjes om het werkwoord uit je hoofd te leren, meezingen is aanbevolen :D

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Futur simple

De futur simple is de toekomende tijd.


Je gebruikt de futur simple om uit te drukken dat dingen zullen gebeuren.

In het Nederlands vertaal je de futur simple met een vorm van het hulpww 'zullen'+ infinitief

Slide 20 - Slide

Futur simple = toekomende tijd

ik zal werken
jij zal fietsen
hij zal lopen
wij zullen eten
zij zullen kopen

Slide 21 - Slide

De futur simple maak je door de uitgangen van avoir achter het hele werkwoord te plaatsen.


je partirai

tu partiras

il partira

nous partirons

vous partirez

ils partiront

Slide 22 - Slide

Ik zal spreken
Hij zal eten
On partira
Jullie zullen uitgaan
Zij zullen vinden
Je parlerai
Il mangera
Wij zullen vertrekken
Vous sortirez
Ils trouveront

Slide 23 - Drag question

Futur simple
Choisir: vous

Slide 24 - Open question

futur simple
perdre: tu

Slide 25 - Open question

on (dormir - futur simple)

Slide 26 - Open question

Gebruik de futur simple
nous [marcher]

Slide 27 - Open question

tu - regarder
A
tu regarderas
B
tu regardera
C
tu regardas
D
tu regardaser

Slide 28 - Quiz

Zij zullen zingen
A
elles chantont
B
elles chanteront
C
elles vont chanter
D
elles ont chanté

Slide 29 - Quiz

Uitzonderingen
Regelmatige ww: heel ww + uitgang van futur simple
Onregelmatige ww: stam+ uitgang van futur simple
De stammen van de volgende ww leer je uit je hoofd:
être
ser
avoir
aur
faire
fer
aller
ir
pouvoir
pourr
vouloir
voudr

Slide 30 - Slide

futur simple:
zij zal willen
A
elle pourra
B
elle voudra
C
elle viendra
D
elle ira

Slide 31 - Quiz

futur simple:
wij zullen zijn
A
on sera
B
on aura
C
nous seront
D
nous aurons

Slide 32 - Quiz

futur simple:
jij zal gaan
A
tu devras
B
tu feras
C
tu auras
D
tu iras

Slide 33 - Quiz

futur simple:
u zult komen
A
nous viendrons
B
vous viendrez
C
nous devrons
D
vous devrez

Slide 34 - Quiz

Futur simple:
ik zal kunnen
A
Je voudrai
B
j'irai
C
je pourrai
D
je ferai

Slide 35 - Quiz

futur simple:
men zal maken
A
il fera
B
nous ferons
C
on fera
D
vous ferez

Slide 36 - Quiz

futur simple:
wij zullen hebben/krijgen
A
on fera
B
nous aurons
C
on sera
D
nous devrons

Slide 37 - Quiz

Wat was de je-vorm van aller ook alweer?
A
je vais
B
je vas
C
je va
D
j'allons

Slide 38 - Quiz

Wat was de tu-vorm van aller?
A
tu vais
B
tu va
C
tu vas
D
tu vont

Slide 39 - Quiz

Weet jij de nous-vorm van "aller" nog?
A
nous vais
B
nous allez
C
nous vont
D
nous allons

Slide 40 - Quiz

elle - faire
A
elle ferez
B
elle fera
C
elle faira
D
elle feras

Slide 41 - Quiz

Ik zal zijn

Slide 42 - Open question

Futur proche
NL: gaan + infinitif
FRA: aller + infinitif

Ik ga eten
je vais manger

Futur simple
NL: zullen + infinitif
FRA: infinitif + uitgangen

ik zal eten
je mangerai

Slide 43 - Slide

Sleep de woorden bij de juiste tijd
FUTUR PROCHE
FUTUR SIMPLE
FRA: aller + heel werkwoord
FRA: heel ww + uitgangen
NL: gaan + heel ww
NL: zullen + heel ww
ai, as, a, ons, ez, ont
vais, vas, va, allons, allez, vont
je regarderai
je vais regarder

Slide 44 - Drag question

vous avez des questions?


Slide 45 - Slide

corriger les devoirs
ex. 13-14 p. 100-12 LDE

Slide 46 - Slide