les 6: kenmerken woonwijken leren (4.5)

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Leer in deze lesson up de bouwperioden met kenmerken.

Aan het einde van les krijg je hier een 'SO' over.

Tot wanneer werd het historisch stadscentrum gebouwd? Noem de eeuw

Geef 2 kenmerken waaraan je kan zien dat
dit het historisch stadscentrum is.

In het historisch centrum vestigen
zich tegenwoordig veel winkels en horeca.
Met welk begrip wordt dat aangegeven?

Hoe worden de wijken genoemd
die tussen 1870 en 1920 gebouwd
werden?

Waarom groeide de stad vanaf 1870 snel?
Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.

Met welk begrip wordt aangegeven dat mensen van het platteland naar de stad verhuizen?

Geef 2 woningkenmerken van de
19e-eeuwse arbeiderswijken
toen ze gebouwd werden.

In dit type wijken woonden vroeger vooral veel arme mensen waardoor
de huizen slecht onderhouden werden en de leefbaarheid in de wijk laag
was. Tegenwoordig zijn deze wijken juist populair bij rijkere lagen van
de bevolking waardoor de huizenprijzen stijgen en de leefbaarheid
in de wijk toeneemt.
Hoe heet het proces die die verbetering beschrijft?

Waarom is juist dit type wijk populair geworden?
Geef 2 verschillende redenen

Wat veranderde er in 1920 in NL
waardoor er tussen 1920 en 1940
betere huizen gebouwd werden
dan voor die tijd?

Waaraan kan je bijna alle
jaren '30 woningen herkenen?

(denk aan de ramen)

In welke wijk is meer openbaar groen?

1. 19e eeuwse arbeiderswijken
2. vooroorlogse woningen (van na woningwet)

Na de tweede wereldoorlog werden
er veel flats gebouwd.
Wat was hiervoor de reden?
Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.

Waarom was er openbaar groen
in de wijken met naoorlogse hoogbouw?

Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.

Geef 2 bewonerskenmerken van mensen die NU in de naoorlogse hoogbouw wonen.

Vanaf wanneer werden er vooral eengezinswoningen in woonerven gebouwd? Noem het jaartal.

Beschrijf het stratenpatroon van
dit type wijken.

Waardoor werden er vanaf 1970 meer
eengezinswoningen gebouwd dan flats?

Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.

Vanaf 1960/1970 gingen steeds meer mensen de stad uit en wonen in dorpen dichtbij de stad.
Hoe heet dat proces?

Hoe zorgde suburbanisatie ervoor dat de 19e eeuwse arbeiderswijken en de vooroorlogse wijken veranderde in probleemwijken? Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.

Na 1990 probeerde de overheid mensen juist weer terug te lokken naar de stad. Hoe heet het type wijk dat toen gebouwd werd?

Geef 2 bewonerskenmerken van de vinex-wijk.

Combineer de wijk met de juiste bouwperiode

tot 1870

1870-1920

1920 - 1940

1950 - 1970

1970 - 1990

vanaf 1990

historische binnenstad

19e eeuwse arbeiderswijk

eengezinswoningen in  woonerf

hoogbouw

vooroorlogse woningen

Vinex-wijk

Combineer de wijk met de juiste bouwperiode

historische binnenstad

19e eeuwse arbeiderswijk

eengezinswoningen in  woonerf

hoogbouw

vooroorlogse woningen

In welk type wijk is NU de leefbaarheid het laagst?

1. vooroorlogse woonwijk
2. naoorlogse hoogbouw
3. historisch stadscentrum
4. eengezinswoningen in woonerven