Economisch beleid H2 Conjunctuurschommelingen

Economische beleid
Hoofdstuk 2 conjunctuurschommelingen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 26 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Economische beleid
Hoofdstuk 2 conjunctuurschommelingen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

refi- rente
- Waarom hebben banken de refi-rente nodig?
De refi-rente is het bedrag dat banken moeten betalen  aan de centrale bank om dat geld te lenen.
- Invloed van de refi-rente op de economie:
De refi-rente is een belangrijk instrument voor de ECB om de economie te beïnvloeden

Voorbeeld:
Stel je voor dat de refi-rente 1% is. Banken kunnen dan geld lenen bij de ECB tegen 1% rente. Als banken dit geld weer uitlenen aan klanten, kunnen ze bijvoorbeeld 2% rente vragen, waardoor ze een winst van 1% maken. Als de refi-rente stijgt naar 3%, moeten banken meer betalen voor het geld dat ze lenen, en kunnen ze de rente aan hun klanten verhogen om hun kosten te dekken.

Slide 4 - Slide

openmarkttransacties
Openmarkttransacties zijn aankopen of verkopen van financiële producten, zoals staatsobligaties, door de centrale bank op de financiële markten. Dit wordt gedaan om de geldhoeveelheid te verhogen of te verlagen.

Hoe werken openmarkttransacties?
Als de centrale bank geld wil toevoegen aan de economie (bijvoorbeeld om de economie te stimuleren):
o De centrale bank koopt staatsobligaties van commerciële banken.
o Door deze obligaties te kopen, voegt de centrale bank geld toe aan de bankrekeningen van de commerciële banken.
o Dit betekent dat er meer geld beschikbaar is in de economie voor bijvoorbeeld leningen, investeringen en consumptie.

Slide 5 - Slide

Conjunctuur schommelingen van de economische groei op korte termijn

Slide 6 - Slide

De economie bevindt zich steeds in één van de drie conjunctuurfasen, namelijk bestedingsevenwicht, laagconjunctuur/onderbesteding of hoogconjunctuur/overbesteding. Bij bestedingsevenwicht is de werkelijke productie gelijk aan de potentiële productie en is de arbeidsmarkt niet ruim of krap te noemen. Hierdoor oefenen zowel bestedingen als arbeidsmarkt geen invloed uit op de inflatie, omdat de economie zich in het langetermijnevenwicht bevindt. Bij laagconjunctuur is de productie lager dan de potentiële productie, bij hoogconjunctuur is de productie juist hoger dan de potentiële productie. Beide conjunctuurfasen zijn niet wenselijk, omdat ze welvaartsverliezen met zich meebrengen. Om het langetermijnevenwicht zo snel mogelijk te herstellen, kan een overheid anticyclisch begrotingsbeleid voeren, waarbij ze de belastingen kan verhogen/verlagen of de overheidsbestedingen kan verlagen/verhogen. Op deze manier worden de bestedingen afgeremd/gestimuleerd, al naar gelang de conjunctuurfase waarin de economie zich bevindt.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

potentiele productie versus werkelijke productie
1. Wat is potentiële productie?
• de economie een "maximale" capaciteit heeft, dat wil zeggen, de hoeveelheid goederen en diensten die geproduceerd kan worden als alle bedrijven en werknemers op hun best werken (zonder dat er bijvoorbeeld sprake is van overmatige werkloosheid of onderbenutting van machines). Het is als het ware de "doelstelling" van de economie.
2. Wat is werkelijke productie?
• De werkelijke productie is wat de economie op dit moment daadwerkelijk produceert. Dit is afhankelijk van allerlei factoren zoals de vraag naar producten, de beschikbaarheid van arbeid en kapitaal, en andere economische omstandigheden.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Output gap
Hoeveel het werkelijke bbp afwijkt van het potentiële bbp.
  • Potentiële bbp: productieniveau dat een economie gezien de productiestructuur kan bereiken zonder dat er inflatieveranderingen zijn. --> lange termijn.
  • Werkelijke bbp wordt bepaald door de bestedingen. --> korte termijn en kan schommelen. 

Slide 11 - Slide

Output gap berekenen
Verschil werkelijke bbp (Y) en potentiële bbp (Y*).
Y - Y* --> hier wordt duidelijk hoeveel het huidige kortetermijnevenwicht afwijkt van het langetermijnevenwicht. 
  • Y=Y* de economie bevindt zich in het langetermijnevenwicht.
  • Y < Y* laagconjunctuur of onderbesteding
  • Y > Y* hoogconjunctuur of overbesteding --> werkelijke werkloosheid is lager dan de natuurlijke werkloosheid. 

Slide 12 - Slide

Economische groei
Absolute verandering van het bbp ten opzichte van de voorgaande periode. 
  • Negatieve economische groei --> krimp

Slide 13 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les
Uitleggen dat het bbp op drie manieren bepaald kan worden.
Beschrijven dat conjunctuurschommelingen veroorzaakt worden door schommelingen in de bestedingen. 
Werkelijke en potentiële bbp uitleggen. 
Beschrijven verband tussen output gap, ruimte op de arbeidsmarkt en inflatie. 

Slide 14 - Slide

Anticyclisch begrotingsbeleid

Slide 15 - Slide

§ 2.3 Automatische stabilisatoren
Wat zorgt er voor dat de conjunctuurbeweging enigszins wordt afgeremd?

Kernwoorden:
- sociale uitkeringen
- progressief belastingstelsel
- overheidsfinanciën

Slide 16 - Slide

De overheid kan proberen met anticyclisch begrotingsbeleid de conjunctuurbeweging af te zwakken. Er zijn echter ook automatische stabilisatoren die de conjunctuurbeweging minder heftig maken.

1) Sociale uitkeringen. Als de werkloosheid stijgt in een periode van laagconjunctuur, zorgen sociale uitkeringen er voor dat het inkomen en de uitgaven van mensen niet te ver terugzakken. Hierdoor nemen de bestedingen (EV) minder ver af dan wanneer er geen uitkeringen waren.

Slide 17 - Slide

2) Progressief belastingstelsel. Als het inkomen daalt in een periode van laagconjunctuur, neemt het belastingpercentage af. Hierdoor daalt het nettoloon ................................................ dan het brutoloon en blijven de bestedingen enigszins op peil.

Slide 18 - Slide

Anticyclisch begrotingsbeleid
In een periode van onderbesteding zal de overheid:
- Eigen uitgaven vergroten --> meer vraag --> meer productie nodig --> meer arbeiders nodig --> conjuncturele werkloosheid daalt. 
- Belastingen verlagen --> consumenten houden meer inkomen over --> meer vraag --> meer productie --> meer arbeiders --> daling conjuncturele werkloosheid 

Slide 19 - Slide

Anticyclisch begrotingsbeleid
Gevolgen anticyclisch begrotingsbeleid: 
Verslechtering overheidssaldo: bel. inkomsten dalen en uitgaven stijgen.

Inverdieneffect: Anti-cyclische maatregelen zullen deels worden terugverdiend. vb door overheidsuitgaven, blijven de bestedingen op peil, minderuitkeringen nodig.

Multiplier effect: bestedingsimpuls leidt tot sneeuwbaleffect. 

Slide 20 - Slide

Procyclisch begrotingsbeleid
In een periode van onderbesteding (laagconj) zal de overheid soms procyclische handelen als er niet genoeg geld is.

-  Belastingen verhogen

- Bezuinigen op eigen uitgaven

Risico is dat ze de laagconjunctuur verergeren.

Slide 21 - Slide

Groei & Stabiliteitspact (EMU)
EMU = Economische & Monetaire Unie (Eurolanden)

Regels over begroting, aan de hand van percentages van het BBP

Jaarlijks tekort (EMU-saldo) kleiner dan 3% van BBP
Staatsschuld (EMU-schuld) kleiner dan 60% van BBP

Slide 22 - Slide

Automatische Stabilisatoren
Automatische stabilisatoren zijn "Mechanismen in de economie die de conjunctuurbeweging automatisch afvlakken".(=conjunctuur dempen)

Er zijn 2 belangrijke vormen van automatische stabilisatoren, namelijk ....Belastingen en sociale uitkeringen.

Slide 23 - Slide

Automatische Stabilisatoren
Automatische stabilisatoren zijn "Mechanismen in de economie die de conjunctuurbeweging automatisch afvlakken".

Er zijn 2 belangrijke vormen van automatische stabilisatoren, namelijk sociale uitkeringen en progressieve belasting.

Slide 24 - Slide

Inzetbaarheid en effectiviteit
Het tevreden stellen van kiezers bijvoorbeeld vlak voor verkiezingen
Belastingverlagingen leiden niet altijd tot extra uitgaven
Het duurt soms lang voordat wijzigingen doorgevoerd worden

Slide 25 - Slide

In een land is er onderbesteding. De overheid voert procyclisch begrotingsbeleid. Zet de onderstaande gebeurtenissen in de goede volgorde.
Nummer 1: de overheid verlaagt de overheidsbestedingen. 
Nummer 2: 
Nummer 3: 
Nummer 4
Nummer 4
De totale bestedingen in een land nemen af. 
De werkloosheid neemt toe.
De bestedingen nemen af.
De productie neemt af.

Slide 26 - Drag question