V5 Thema 4 DNA B4 Translatie

Thema 4 DNA

B3 en 4
Transcriptie, Translatie en eiwitsynthese

1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Thema 4 DNA

B3 en 4
Transcriptie, Translatie en eiwitsynthese

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Transcriptie vindt plaats langs welke DNA streng?
A
coderende streng
B
template streng

Slide 3 - Quiz

Met welk enzym begint transcriptie?
A
RNA polymerase
B
transcriptiefactoren
C
spliceosomen
D
DNA polymerase

Slide 4 - Quiz

Hoe noemen we de niet coderende stukken in DNA?
A
introns
B
exons

Slide 5 - Quiz

Aan welke kant van het DNA molecuul bevindt zich het 5' uiteinde?
A
Bij B en D
B
Bij A en D
C
Bij A en C
D
Bij C en D

Slide 6 - Quiz

Transcriptie is het proces waarbij ... wordt omgezet in ...
A
DNA -> mRNA
B
mRNA -> eiwit
C
pre-mRNA -> mRNA
D
eiwit -> mRNA

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

transcriptie & translatie

Slide 10 - Slide

Van DNA naar eiwit

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Enkele feiten

  • In mRNA zijn 4 verschillende stikstofbasen
  • Voor één aminozuur worden drie opeenvolgende nucleotiden gebruikt (triplet of codon)
  • Genetische code: de vertaling van nucleotidenvolgorde naar aminozuren met behulp van codons
  • mRNA wordt afgelezen van 5'- naar 3'-uiteinde
  • Elk eiwit start met methionine, op mRNA AUG 5' naar 3'. 
  • De codes UAA, UAG en UGA zijn stopcodons

Slide 13 - Slide

Genetische code

Slide 14 - Slide

soorten RNA
Er zijn 10 soorten RNA.

2 belangrijke voor nu:
- mRNA (messenger-RNA):
instructie voor eiwit)
- tRNA, (transfer-RNA):
dragen aminozuur dat correspondeert met een triplet op mRNA.

Slide 15 - Slide

tRNA
  • Enkelstrengs RNA-molecuul
  • CCA aan 3'-uiteinde kan aminozuur binden
  • Drie nucleotiden vormen anticodon, binden aan  codon mRNA

Slide 16 - Slide

tRNA-molecuul

Slide 17 - Slide

Maak opdracht 22 t/m 24

Slide 18 - Slide

Ribosomen
schrijf de reactievergelijking van het ontstaan van een peptide binding uit twee aminozuren
Vergelijk met BiNaS 71J

Slide 19 - Slide

Eiwitten

  • Worden gemaakt door ribosomen
  • Eiwit gemaakt aan losse ribosomen voor cytoplasmale eiwitten
  • Ribosomen vast aan ER: ruw ER, voor eiwitten die later actief moeten worden
  • Uiteindelijke vorm van eiwitten in Golgisysteem of buiten de cel

Slide 20 - Slide

Eiwit: primaire structuur

=
1
2

Slide 21 - Slide

Eiwit:secundaire structuur

Slide 22 - Slide

Eiwit: tertiaire structuur

Slide 23 - Slide

Eiwit: quaternaire structuur

Slide 24 - Slide

Eiwitstructuur
  • Primaire structuur: volgorde aminozuren

  • Secundaire structuur: waterstofbruggen tussen NH en COOH groepen van verschillende aminozuren

  • Tertiaire structuur: door o.a. waterstofbruggen en covalente bindingen tussen restgroepen van verschillende aminozuren (bv. zwavelbruggen)

  • Quaternaire structuur: meerdere tertiaire structuren vormen samen een structuur (eventueel met mineralen).



Slide 25 - Slide

Transport van eiwit

  • Van ER snoeren blaasjes af
  • Deze gaan naar het Golgi-systeem
  • Hier krijgen de eiwitten hun juiste vorm
  • Van hier af transport naar juiste plek

Slide 26 - Slide

Eiwit uit cel

  • Moet eiwit uit de cel, dan versmelt blaasje met celmembraan. 
      Dit proces heet exocytose
  • Gaat een eiwit van buiten naar binnen: endocytose

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link

Maak opdracht 25 en 26

Slide 29 - Slide

Neem de context 'Prionen' door

Maak opdracht 27 + Olympiade opdracht 7

Klaar?
Oefen de Flitskaarten en controleer de leerdoelen met Test Jezelf

Slide 30 - Slide

Maak de oefentoets Eiwitsynthese en RNA
Geef je score door!

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link

Hoeveel procent heb je gescoord?

Slide 33 - Open question