Herhaling H3

1 / 36
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Chemische energie
Elektrische energie

Slide 7 - Drag question

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Juist of onjuist:
Warmte is een vorm van energie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz


Wat gebeurt er met de moleculen van een stof wanneer je warmte aan die stof toevoert?
A
deze worden groter
B
deze gaan sneller bewegen
C
deze worden warmer
D
deze worden gasvormig

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide


De eenheid van warmte is
A
joule
B
watt
C
graden Celsius
D
kelvin

Slide 15 - Quiz


Soortelijke warmte is...
A
de hoeveelheid energie die nodig is om 1 gram stof 1 °F te laten stijgen in temperatuur
B
de hoeveelheid energie die nodig is om 1 kilogram stof 1 °C te laten stijgen in temperatuur
C
de temperatuur die nodig is om 1 gram stof 1 °C te laten stijgen in energie
D
de hoeveelheid energie die nodig is om 1 gram stof 1 °C te laten stijgen in temperatuur

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Welke letter in de volgende formule
staat voor de soortelijke warmte?
Q = c ∙ m ∙ (Teind - Tbegin)
A
Q
B
c
C
m
D
(Te - Tb)

Slide 18 - Quiz

Om 200 g water van 15 °C te laten koken is er
71.400 J aan warmte nodig.
Hoeveel warmte is er nodig om 400 g water
van 15 °C te laten koken?

A
71 400 J
B
35 700 J
C
142 800 J
D
1 071 000 J

Slide 19 - Quiz

Hoeveel warmte moet er geleverd worden om
10 g water van 22 ᵒC te verwarmen naar 50 ᵒC?
De soortelijke warmte van water is 4,2 J/ g∙ᵒC
A
919 J
B
2 090 J
C
3 009 J
D
1 176 J

Slide 20 - Quiz

De soortelijke warmte van melk is 3,9 J/g∙ᵒC.
Men verwarmt 0,5 kg melk van 15 ᵒC tot 75 ᵒC. Hoeveel warmte is hiervoor nodig?
A
117 000 J
B
234 J
C
1 950 J
D
117 J

Slide 21 - Quiz

Als de soortelijke warmte
klein is, dan...
A
duurt het opwarmen kort en het afkoelen kort
B
duurt het opwarmen lang en het afkoelen lang
C
duurt het opwarmen lang en het afkoelen kort
D
duurt het opwarmen kort en het afkoelen lang

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide


Rendement is...
A
nuttige energie delen door het totaal x 100 %
B
totale energie delen door nuttig deel x 100 %
C
nuttige energie maal het totaal x 100 %
D
totale energie maal nuttig x 100 %

Slide 27 - Quiz

Wat is het rendement van deze fabriek?
A
62%
B
38%
C
138%
D
100%

Slide 28 - Quiz

Een gloeilamp heeft een rendement van 10%. Hoeveel procent energie gaat er dan verloren?
A
0%
B
10%
C
50%
D
90%

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide