Prepositions

Prepositions
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Prepositions

Slide 1 - Slide

What are prepositions in Dutch?
A
voegwoorden
B
voorzetsels
C
lidwoorden
D
bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 2 - Quiz

Name a preposition

Slide 3 - Mind map

Prepositions of place

Slide 4 - Slide

Prepositions
Er zijn voorzetsels die gebruik worden om aan te geven waar iets is. (positie)


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

I was born ............ January.
A
In
B
On
C
At
D
By

Slide 7 - Quiz

I have never been .......... TV.
A
In
B
On
C
At
D
To

Slide 8 - Quiz

I always go skiing ........ the winter.
A
In
B
On
C
At
D
To

Slide 9 - Quiz

The exercise is ........ page 53.
A
In
B
On
C
At
D
To

Slide 10 - Quiz

I drive _____ work ________ my town everyday.
A
in, to
B
from, to
C
for, to
D
by, to

Slide 11 - Quiz

Prepositions of place
in
gesloten ruimtes, geografische locaties
on
oppervlaktes, openbaar vervoer
at
specifieke plek, instanties, bij...
between
tussen (2)
among
tussen (>2)
by, near
naast / in de buurt van


above
boven (hoger dan)
over
(recht) boven

below
lager dan
under 
(recht) onder

Slide 12 - Slide

0

Slide 13 - Video

Overige veelgebruikte prepositions of direction:
They cycled along the river for hours. 
She always walks alongside her mother.
Rain is pouring down from the sky. 
He disappeared into the crowd of people.
I climbed onto the stage to sing a song.
The bird flew round my head.
You have to climb up  the stairs. 
Along= langs
Alongside= gelijk op met
Down= naar beneden
Into= in
Onto= op
Round= rond
Up= omhoog

Slide 14 - Slide

Dagverslag
Beschrijf jouw route naar werk van jouw huis.
Gebruik minstens 5  ' voorzetsels van beweging'

50-75 woorden

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video