De Saksen maakte hem keizer nadat hij hen had overwonnen
C
De Paus kroonde hem op kerstdag 800
D
Zo was hij geboren.
Slide 5 - Quiz
Wat is NIET een kenmerk van Karel de Grote?
A
Hij is tot keizer gekroond
B
Hij gaf kinderen van edelen goed onderwijs
C
Hij hield de Noormannen tegen
D
Hij had paleizen in Aken en Nijmegen
Slide 6 - Quiz
Hoe verspreidde Karel de Grote het christendom in Europa?
A
Oorlog voeren, kloosters bouwen en missionarissen sturen
B
Kloosters bouwen, geen oorlog voeren en geloof verplicht maken
C
Missionarissen sturen naar christelijke gebieden en kloosters bouwen
D
Door afspraken te maken met andere koningen om Christen te worden
Slide 7 - Quiz
Karel de Grote stuurde ridders om de Paus te helpen.
Waarom hielp Karel de Grote de Paus?
Slide 8 - Open question
Aan de slag
Maak opdrachten 1 tot en met 3 van 6.2
Dit doen we 12 minuten.
Ben je eerder klaar? Maak dan opdracht 14.
Stilte moet, muziek mag.
timer
12:00
Slide 9 - Slide
Slotvraag: Karel de Grote was de baas over veel gebied. Te veel voor hem alleen. Hoe loste Karel de Grote dit op?
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Video
Waarom gebruikte Karel de Grote het leenstelstel/het feodalisme? Gebruik in je antwoord de begrippen leenheer en leenmannen
Slide 12 - Open question
Wat is het feodalisme?
A
Een leenheer geeft grond in leen aan een leenman.
B
Een leenman geeft grond in leen aan een leenheer.
C
Een leenheer geeft grond in leen aan een hofmeier.
D
Een leenman geeft grond in leen aan een hofmeier.
Slide 13 - Quiz
Het feodalisme is een
A
economisch systeem
B
religieus systeem
C
politiek systeem
D
een ambtelijk systeem
Slide 14 - Quiz
Het nadeel van het feodalisme is dat....
A
de koning zijn geleende land niet meer terugkrijgt
B
de koning een deel van zijn macht weggeeft
C
de koning heel arm wordt
D
zijn ambtenaren moet ontslaan
Slide 15 - Quiz
Aan de slag
Maak opdrachten 6 tot en met 9 van 6.2
Dit doen we 15 minuten.
Ben je eerder klaar? Maak dan opdracht 14 en/of 10 en 11.
Stilte moet, muziek mag.
timer
15:00
Slide 16 - Slide
Bekijk de bron. Welk begrip past het beste bij de bron?. Doe het zo: Deze afbeelding past bij het begrip........, want ik zie op de afbeelding … (leg je keuze uit en laat zien dat je weet wat het begrip betekent.)
Slide 17 - Open question
Slide 18 - Video
Wat hoort niet bij het hofstelsel?
Bij het hofstelsel.....
A
geeft de heer bescherming aan de horige
B
moesten horigen herendiensten verrichten
C
geeft de horige een deel van de opbrengst van het land aan de heer
D
helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd
Slide 19 - Quiz
Horigen waren
A
Sterke heren die over hun eigen land konden regeren.
B
Vrije boeren die zelf al hun winst mochten houden.
C
Halfvrije boeren die hoorden op het domein van hun heer.
Slide 20 - Quiz
Hoe zat het ook alweer met horigheid en hofstelsel? Horigen...
A
waren vazallen van de koning
B
waren leenmannen van een edelman
C
waren slaven die het land bewerkten
D
leverden vrijheid in, in ruil voor bescherming
Slide 21 - Quiz
De horige waren geen eigen baas. Als kind van een horige werd je:
A
Een vrije boer
B
Knettergek
C
Ridder
D
Ook een horige boer
Slide 22 - Quiz
Wat is een hofstelsel?
A
Een economische systeem in de middeleeuwen: waarin boeren werkten op grond van een heer.
B
Een politiek systeem: waarin de leenmannen trouw zwoeren aan de leenheer.
C
Een economische systeem in de middeleeuwen: waarin boeren productn vervaardigden voor een markt.
D
Een politiek systeem: waarin leenmannen voedsel produceerden op hun domein voor de leenheer.
Slide 23 - Quiz
Aan de slag
Maak opdrachten 1 tot en met 3 van 6.3
Dit doen we 10 minuten.
Je werkt individueel, dus zonder overleg.
Ben je eerder klaar? Maak dan opdracht 8 en/of 11 over ridders!
Stilte moet, muziek mag.
timer
10:00
Slide 24 - Slide
Wat is het hofstelsel?
A
Een bestuurssysteem met koningen en prinsen.
B
Een economisch systeem met horigen op domeinen.
C
Een bestuurssysteem met leenheren en leenmannen.
D
Een economisch systeem met handelaren.
Slide 25 - Quiz
In het hofstelsel:
A
geeft de heer bescherming aan de horige
B
moesten horigen herendiensten verrichten
C
geeft de horige een deel van de opbrengst van het land aan de heer
D
helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd
Slide 26 - Quiz
Wat is een horige?
A
Iemand die goed kan luisteren
B
Een persoon die baas is over andere boeren
C
Een onvrije boer die werkt op een domein
D
Een vrije boer die alles zelf mag beslissen
Slide 27 - Quiz
Wie of wat waren Horigen ?
A
Halfvrije slaven
B
Halfvrije edelen
C
Halfvrije vorsten
D
Halfvrije boeren
Slide 28 - Quiz
➤Het hofstelsel had vele voordelen en nadelen.
- Benoem een voordeel van het hofstelsel voor de boeren
- Benoem een voordeel van het hofstelsel voor de heer.
Slide 29 - Open question
Aan de slag
Maak opdrachten 6, 7 en 9 van 6.3
Dit doen we 12 minuten.
Je werkt individueel, dus zonder overleg.
Ben je eerder klaar? Maak dan opdracht 8 en/of 11 over ridders!
Of maak een mindmap/samenvatting
Stilte moet, muziek mag.
timer
12:00
Slide 30 - Slide
De bron past bij het hofstelsel. Leg dat uit.
Doe het zo: Een kenmerk van het hofstelsel is … [noem een kenmerk]. Dat zie je op de bron, want … [leg uit].
Slide 31 - Open question
Wat is een ander woord voor Vikingen?
A
Noormannen
B
Vandalen
C
Scandinaviërs
D
Franken
Slide 32 - Quiz
Uit welke landen kwamen de Vikingen?
A
Noorwegen, Duitsland en Denemarken
B
Zweden, Ierland en IJsland
C
Noorwegen, Denemarken en Finland
D
Noorwegen, Zweden en Denemarken
Slide 33 - Quiz
Wat is níet waar over Vikingen?
A
De Vikingen zijn in Nederland geweest
B
Het woord blunder komt uit de taal van de Vikingen
C
Vikingen hadden hoorns op hun helm
D
Vikingen kwamen uit Scandinavië
Slide 34 - Quiz
Waarom waren de Vikingen zo succesvol?
A
Ze hadden betere wapens
B
Goede krijgers
C
Europa was slecht verdedigd
D
Ze hadden de beste schepen
Slide 35 - Quiz
De meeste Vikingen leefden in...
A
Grote steden
B
Kleine dorpen
C
2 à 3 boerderijen bij elkaar
D
Losstaande huizen
Slide 36 - Quiz
Waarom gingen de Vikingen op plundertocht?
A
Dat moest van de koning
B
Scandinavie was overvol en er was niet genoeg voedsel.
C
In Scandinavie was het te koud.
D
Ze waren bang voor de goden.
Slide 37 - Quiz
Waarom stopten de Viking-aanvallen?
A
Ze werden christelijk en hielden zich meer bezig met handel.
B
Ze werden verslagen door Karel de Grote.
C
Ze durfden de zee niet meer op.
D
Ze mochten niet meer van hun vrouwen.
Slide 38 - Quiz
Hoe zagen Vikingen eruit?
A
Helmen met hoorns
B
Zwaar pantser
C
Lange baarden en Noorse symbolen op schilden
D
Kort haar en Christelijke symbolen op schilden
Slide 39 - Quiz
Waarom waren de Vikingen zo moeilijk te verslaan?
A
Ze waren woest en onverschillig.
B
Ze waren niet bang en konden zich snel verplaatsen.
C
Ze hadden geheime wapens.
D
De goden hielpen de Vikingen mee.
Slide 40 - Quiz
Welke landen ontdekten de Vikingen?
A
Walhalla - IJsland - Amerika
B
IJsland - Groenland - Amerika
C
Nederland - IJsland - Groenland
D
Rusland - Groenland - Amerika
Slide 41 - Quiz
Wat is niet waar over Vikingen?
A
Ze geloofden in dezelfde goden als de Nederlandse Germanen
B
Ze hebben Parijs een keer veroverd
C
De droegen helmen met hoorns
D
Ze waren de eerste Europeanen in Amerika
Slide 42 - Quiz
Hoe heet het schrift van de Vikingen?
A
Ogham
B
Farsi
C
Hudum
D
Runen
Slide 43 - Quiz
Aan de slag
Maak opdrachten 1, 2 en 3 van 6.4
Dit doen we 12 minuten.
Je werkt individueel, dus zonder overleg.
Ben je eerder klaar? Maak dan opdracht 5, 6 en/of 7
Of maak een mindmap/samenvatting
Stilte moet, muziek mag.
timer
5:00
Slide 44 - Slide
Aan de slag
Maak opdrachten 4 van 6.4
Dit doen we 5 minuten.
Je werkt individueel, dus zonder overleg.
Ben je eerder klaar? Maak dan opdracht 5, 6 en/of 7
Of maak een mindmap/samenvatting
Stilte moet, muziek mag.
timer
5:00
Slide 45 - Slide
Lees de bron.
Welke verandering in de verhouding tussen Franken en Noormannen kun je uit de bron halen?