ch 3 Les bonnes affaires cours 1 07 02 2024 HV2C

Herhaling leerjaar 1
Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

Herhaling leerjaar 1
Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud

Slide 1 - Slide

Herhaling leerjaar 1
Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-
+ E
Meervoud
+ S
+ ES

Slide 2 - Slide

Vorm
En deze zijn onregelmatig...    + 
  • actif - active
  • bon - bonne
  • heureux - heureuse
  • italien - italienne
  • cher - chère
  • traditionel - traditionelle




Plaats

Slide 3 - Slide

Vorm






Plaats
De regel / Het liedje....

gros beau bon joli
haut long vieux petit
jeune mauvais nouveau et grand
Ce sont les mots qui viennent DEVANT

* Ook de rangtelwoorden zoals 'premier'  en "dernier' ook horen bij t liedje.

Slide 4 - Slide

Even oefenen
1. Tu as deux ....... soeurs, n'est-ce pas? (klein)
2. J'ai une ... copine ... . (français)
3. Mon frère a un ... lapin ... . (nouveau)
4. Nous avons une ... poule ... . (adorable)
5. Sarah a deux ... chats ... . (grand)

Slide 5 - Slide

Even oefenen
1. Tu as deux petites soeurs, n'est-ce pas? 
2. J'ai une copine française 
3. Mon frère a un nouveau lapin 
4. Nous avons une poule adorable
5. Sarah a deux grands chats 

Slide 6 - Slide

Zet het bijvoeglijknaamwoord op de goede plaats en in de juiste vorm. Schrijf de hele zin op in je schrift.
1.  une ..........guitare ........... (goed, zwart)
2. les ..............dames ...........(oud)
3. un .........garçon ............... (dik)
4. Une .............voiture ......... (wit)
5. Une ...........fille.................. (sportief)
6. mes parents sont ............(gelukkig)
7.  les ..............jupes (v)..........(grijs)
8.  une ..............robe............. (duur, lang)

Slide 7 - Slide

bloc H
Pronom personnel +
verbes réguliers sur - er
- danser
- jouer
- travailler

Slide 8 - Slide

futur proche = nabije toekomst
verbe aller + heel werkwoord
je vais, tu vas, il/elle/on va, nous allons, vous allez, ils/elles vont

je vais manger un sandwich cet après-midi
il va regarder la télé ce soir
nous allons faire nos devoirs ce soir
ils vont aller à l'école

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Intro
On fait les boutiques?

Slide 12 - Slide

Vocabulaire A
Page 128

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide