Grammar Period 2 Big Game

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 1

Wired, Period 2

Grammar doelen Period 2

Je kent de present simple

Je kent de present continuous

Je kent de persoonlijke voornaamwoorden

Je kent de bezittelijke voornaamwoorden

Present simple uitleg

Wanneer iets vaak of regelmatig gebeurt ( hobby's, gewoonten )

Wanneer iets een feit is.​

.

Examples (voorbeelden):​

I walk the dog every morning. (gewoonte)​

Water boils at 100 degrees Celsius. (feit)​

Signal words (signaalwoorden): 

Always, sometimes, (n)ever, usually, seldom, often, on Mondays, every Saturday, on the weekend, etc.​

Hoe:

hele werkwoord gebruiken of hele werkwoord + s ( = SHIT regel )

Present continuous uitleg

Wanneer iets op dit moment een tijdje bezig is

Examples (voorbeelden):​

I am walking home from school

She is listening to music

Signal words (signaalwoorden):

Right now, at the moment, look!, listen!, now etc...

​

Hoe:

am/are/is + werkwoord + ing

Present simple & Present continuous is:

1. Verleden tijd
2. Tegenwoordig tijd
3. Toekomst

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?

1. SHIT-regel
2. hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
3. Hele werkwoord
4. Werkwoord + -ed

Present Simple

1. Lucy lives in London.
2. Lucy lived in London.
3. Lucy is Living in London.
4. Lucy has lived in London.

Present simple:

1. I am walking to school.
2. They walked to school.
3. We have walked to school.
4. He walks to school.

Present simple:

Rule Example

 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)

als je het over het volgende hebt:

• feiten Water boils at 100 degrees.

• gewoontes I usually get up at 6.30.

• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.

• levendig beschrijving/dramatisch effect;

In 1099 William conquers England

Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S

I walk -> He walks

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?

1. Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
2. Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
3. Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
4. Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

3.1 Present Continuous
Wanneer gebruik je de Present Continuous?

1. Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
2. Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
3. Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
4. Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Present continuous:

1. We are eating lunch at the cafeteria.
2. They have eaten lunch at the cafeteria before.
3. She ate lunch at the cafeteria.
4. He has eaten lunch at the cafeteria.

Present continuous

1. aan te geven dat iets NU aan de gang is. Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment, listen..." enz.

2. aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst dat van plan bent.

3. irritatie aan te geven

Maak de present continuous door: vorm van 'to be' (am/is/are) + ww+ ing

Susanne is singing right now

Present continuous:
Wat is de regel van de present continuous?

1. ww + - ed
2. shit = bij she/he/it : ww +-(e)s
3. vorm van to be + ww+-ing

Present Continuous

1. David works every day.
2. David is taking a shower at the moment.
3. David has lost his keys
4. David lost his keys.

Personal pronouns

Personal pronouns

POSSESSIVE PRONOUNS 

Possessive pronoun

	met znw	zonder znw
Mijn	my	mine
jouw	your	yours
zijn	his	his
haar	her	hers
zijn/haar	its	-
onze	our	ours
jullie	your	yours
hun	their	theirs

Possessive pronoun

Pick the right personal pronoun:
... are friends.

1. We
2. I
3. He
4. They

Choose the correct personal pronoun:

_____ is from London. (zij)

1. she
2. they
3. he
4. we

What are examples of personal pronouns?

1. I, you, mine
2. We, us, ours
3. He, she, they
4. Their, mine, you

Kies de juiste personal pronoun

Tom is really nice. Do you like _____ as well?

1. her
2. him
3. us
4. them

What are examples of possessive pronouns?

1. My, our, yours
2. I, we, his
3. Me, us, it
4. His, hers, they

possessive pronouns
These bikes are ..... .

1. we
2. us
3. our
4. ours

possessive pronouns
That's not your book, it's .....

1. me
2. my
3. mine
4. she

Possessive pronouns:
This is Amy, she's a friend of ...... .

1. me
2. your
3. mine
4. my

Fill in the correct possessive pronoun:
Is this ... umbrella?

1. your
2. yours
3. hers
4. them