This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
H3.2: Temperatuurverschillen op aarde
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen:
- Lesdoelen bespreken
- Kort herhalen paragraaf 1
- Uitleg paragraaf 2
- Aan de slag met de vragen van paragraaf 2
Slide 2 - Slide
Lesdoelen:
1. Weet je hoe de atmosfeer de temperatuur op aarde beïnvloedt
2. Begrijp je welke invloed de stand van de zon en de geografische breedte heeft op de temperatuur
3. Kun je de invloed van land, zee en hoogteligging op het klimaat uitleggen
Slide 3 - Slide
Wat gebeurt er met de temperatuur naarmate je op hoge breedte komt?
A
Blijft gelijk
B
Het wordt warmer
C
Het wordt kouder
Slide 4 - Quiz
Welk klimaat is dit?
A
Tropisch regenwoudklimaat.
B
Woestijnklimaat.
C
Gematigd zeeklimaat.
D
Landklimaat.
Slide 5 - Quiz
Welk klimaat is dit?
A
Tropischregenwoud klimaat
B
Gematigd klimaat
C
Woestijnklimaat
D
Poolklimaat
Slide 6 - Quiz
Welk klimaat is dit?
A
Steppeklimaat
B
Zeeklimaat
C
Savanneklimaat
D
Tropisch regenwoudklimaat
Slide 7 - Quiz
Sleep de klimaatgrafiek naar de juiste klimaat.
poolklimaat
gematigd zeeklimaat
tropisch klimaat
droog klimaat
Slide 8 - Drag question
A
Hoge breedte
B
Lage breedte
Slide 9 - Quiz
A
Hoge breedte
B
Lage breedte
Slide 10 - Quiz
Lage breedte
Hoge breedte
Slide 11 - Drag question
Atmosfeer
Luchtlaag rondom de aarde
Slide 12 - Slide
De atmosfeer = de dampkring
De atmosfeer is de luchtlaag om de aarde heen.
Door deze atmosfeer is de temperatuur perfect op aarde voor al het leven.
Slide 13 - Slide
Wat beïnvloed de temperatuur?
1. Breedteligging
2. Invloed van zee/land
3. Hoogteligging (gebergte)
Slide 14 - Slide
Hoogteligging
Hoogteligging = hoe hoog is een plek (in meters)
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
Slide 17 - Slide
De zon verwarmd eerst....
A
het dal
B
de lucht
C
de berg
D
het aardoppervlak
Slide 18 - Quiz
Hoe hoger, hoe kouder
per 1000meter wordt het 6°C kouder
(per 100m, 0,6 kouder)
Slide 19 - Slide
Je bent in de Alpen op vakantie, je gaat een bergwandeling maken. In het dal op 1000 meter is het 20°C. Hoe warm is het op 3500 meter?
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Land warmt sneller op dan zee
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quiz
1. Water laat zich moeilijk opwarmen en als het eenmaal warm is, koelt het geleidelijk af
2. In tegenstelling tot zee kan land zich snel opwarmen en ook weer snel afkoelen.
3. Aan de kust is het overdag koeler en ’s nachts warmer. Dit komt door de invloed van de zee. Overdag zorgt de wind, die van zee komt voor verkoeling, en ’s avonds voor verwarming.
--> Zomers zorgt de zee voor afkoeling en ’s winters zorgt de zee voorwarmte.
Slide 24 - Slide
Koele en warme wind
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Zee of land Wat gebeurt er met de temperatuur?
A
Land en zee koelen even snel af
B
Land en zee warmen even snel op
C
Zee warmt sneller op dan land
D
Land warmt sneller op dan zee
Slide 28 - Quiz
De temperatuur van de zee is in januari ..... dan van het land
A
lager
B
hoger
Slide 29 - Quiz
Nederland heeft een gematigd zeeklimaat. Dit komt onder andere door de hoogteligging.
A
goed
B
fout
Slide 30 - Quiz
Waarom is het in de winter niet extreem koud in Nederland?
Slide 31 - Open question
Op welke manier beïnvloedt de hoogteligging het klimaat van een gebied?
A
Doordat er dan meer regen valt
B
Door er dan minder regen valt
C
Doordat het warmer is als je hoger in de bergen komt
D
Doordat het kouder is als je hoger in de bergen komt