Test formatif - Le passé composé

Zet in de passé composé: ils ... (avoir) un chien
1 / 20
next
Slide 1: Open question
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Zet in de passé composé: ils ... (avoir) un chien

Slide 1 - Open question

Zet in de passé composé: tu ... (danser) pendant la fête?

Slide 2 - Open question

Zet in de passé composé: Nous ... (faire) nos devoirs.

Slide 3 - Open question

Zet in de passé composé: elle ... (choisir) une voiture

Slide 4 - Open question

Zet in de passé composé: il ... (être) gentil

Slide 5 - Open question

Zet in de passé composé: Je/j'... (trouver) un chat!

Slide 6 - Open question

Zet in de passé composé: vous ... (regarder) la télé.

Slide 7 - Open question

Zet in de passé composé: Le prof ... (parlé) avec les élèves.

Slide 8 - Open question

Zet in de passé composé: on ... (changer) d'avis.

Slide 9 - Open question

Zet in de passé composé: Nous ... (finir) tôt

Slide 10 - Open question

Le passé composé...
A
bestaat uit twee delen
B
kan alleen met avoir gevormd worden
C
kan alleen met être gevormd worden
D
geen enkel antwoord is correct

Slide 11 - Quiz

Wat is le passé composé?
A
Voltooid verleden tijd
B
Tegenwoordige tijd
C
Onvoltooid verleden tijd
D
Voltooid tegenwoordig tijd

Slide 12 - Quiz

le passé composé is...
A
de tegenwoordige tijd
B
de toekomende tijd
C
de verleden tijd

Slide 13 - Quiz

Le passé composé
A
On a habité
B
On avait habité
C
On habite
D
On habitait

Slide 14 - Quiz

le passé composé:
j'ai.......
A
perdi
B
perdu
C
perdé

Slide 15 - Quiz

Le passé composé (habiter)
A
On a habité
B
On habitions
C
On habite
D
On habitait

Slide 16 - Quiz

Le passé composé
bestaat uit
A
onderwerp + hulp werkwoord + voltooid deelwoord
B
onderwerp + hulpwerkwoord + heel werkwoord
C
onderwerp +hulp ww+ bijv n.w.

Slide 17 - Quiz

Comment former le passé composé?
A
venir + infinitif
B
avoir/être + participe passé
C
venir + de + infinitif
D
aller + de + infinitif

Slide 18 - Quiz

Jullie gaan het werkwoord weten (savoir) leren in de onderstaande drie tijden. Sleep de juiste vorm werkwoorden naar de juiste tijd.
le présent
le passé composé
l'imparfait
ik wist
ik weet
ik heb geweten

Slide 19 - Drag question

Je 
suis
Tu
es
Il 
est
elle
est
nous
sommes
vous
êtes
ils 
sont
elles
sont
Le verbe venir - le passé composé
venue
venu
venu(e)
venues
venu(e)s
venus

Slide 20 - Drag question