Question words

Question words
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Question words

Slide 1 - Slide

Aan het einde van de les:

* Ken je de betekenis van de question words
* Kun je met behulp van question words vragen stellen

Slide 2 - Slide

Name some question words

Slide 3 - Mind map

Aantekening Question words:
Who = wie
Where = waar
When = wanneer
Why = waarom
What = wat/welk (onbeperkte keuze)
Which = wat/welk (beperkte keuze)
How = hoe

Slide 4 - Slide

Maak zelf een vraag met:
'Who'

Slide 5 - Open question

Maak zelf een vraag met:
'Which'

Slide 6 - Open question

Maak zelf een vraag met:
'What'

Slide 7 - Open question

Maak zelf een vraag met:
'When'

Slide 8 - Open question

Maak zelf een vraag met:
'Where'

Slide 9 - Open question

Maak zelf een vraag met:
'Why'

Slide 10 - Open question

Maak zelf een vraag met:
'How'

Slide 11 - Open question

Op de volgende dia's staat steeds een vraag, die begint met een 'question word'
Klik op het meest logische antwoord
Succes!

Slide 12 - Slide

How is your mother?
A
She's fine
B
She is at home
C
Her name is Mary
D
She is 40 years old

Slide 13 - Quiz

What is your favourite colour?
A
my brother
B
at home
C
together
D
blue

Slide 14 - Quiz

Who is Peter?
A
He is at home
B
He is nice
C
He is my brother
D
He is here

Slide 15 - Quiz

Where is Mary?
A
She is 11 years old
B
She is nice
C
She is at home
D
She is a teacher

Slide 16 - Quiz


....... have you been? In Paris.
A
Which
B
Who
C
What
D
Where

Slide 17 - Quiz


......... do you live with? My parents.
A
Who
B
When
C
Where
D
How much

Slide 18 - Quiz


........ is my bike? Behind the house.
A
Who
B
Where
C
Which
D
Why

Slide 19 - Quiz


..... can we get there? By car.
A
how
B
who
C
which
D
why

Slide 20 - Quiz

What have you learnt?
Je kunt nu vraagzinnen maken met 'question words'
Je weet wat de 'question words' betekenen

Slide 21 - Slide

Ging het goed? Of vond je het juist lastig? Vertel dat hieronder

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide