H.4 Feiten, meningen en argumenten

Begrijpend lezen
Hoofdstuk 4
  •  feiten
  • meningen 
  • argumenten

Toets hoofdstuk 4:
op dinsdag 5 april!!
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Begrijpend lezen
Hoofdstuk 4
  •  feiten
  • meningen 
  • argumenten

Toets hoofdstuk 4:
op dinsdag 5 april!!

Slide 1 - Slide

Begrijpend lezen
Hoofdstuk 4
  • Opdracht 4 nakijken
  • Opdracht in lessonUp 
  • Toets nakijken

Toets hoofdstuk 4:
op dinsdag 5 april!!

Slide 2 - Slide

Doel
Feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen

- je weet wat een feit is
- je weet wat een mening is
- je weet wat een argument is


Slide 3 - Slide

feit
mening
argument

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Video

Slide 6 - Slide

FEIT

  • --> Uitspraak over iets wat waar of niet waar is
  • --> Een feit kun je controleren
  • --> Objectief



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door bijvoorbeeld artikelen te lezen op de website van het Nibud.

Slide 7 - Slide

MENING (STANDPUNT)

  • --> Wat iemand ergens van vindt
  • --> Het is niet controleerbaar
  • --> Je kunt het ermee eens of oneens zijn
  • --> Subjectief


Voorbeeld van een mening:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 8 - Slide

ARGUMENT

  • --> Een argument is een uitleg waarmee je een mening
  •         verdedigt. Dus waarom je een bepaalde mening hebt.
  • --> Je herkent een argument aan signaalwoorden als:
  •          want, namelijk, omdat, immers
  • --> sterke en zwakke argumenten




Voorbeeld van een argument:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 9 - Slide

Samengevat
Feiten: een feit kun je controleren.

Meningen: een mening is wat iemand van iets vindt.

Argument: reden waarom je een bepaalde mening hebt.

Slide 10 - Slide

Nu jij...
Ga aan het werk met de opdrachten voor deze week.
Hoofdstuk 4 Lezen: opdracht 1 en 2
Bladzijde 103
________________________
Lezen tekst 2, maken opdracht 4
_________________________

Slide 11 - Slide

                                   Aan de slag!
  1. Maak de vragen van de kennisbank.
  2. Schrijf op: wat vind jij mooi aan Nederland? Gebruik drie argumenten.
  3. Tekst 3 lezen en opdracht 5 maken bladzijde 105.

Slide 12 - Slide

Even testen...
Hierna zie je 10 uitspraken. 
Doe mee en test jezelf of je de theorie goed begrijpt!

Slide 13 - Slide

Feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 14 - Quiz

Feit, mening of argument?

Ik vind Harry Potter een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 15 - Quiz

Feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat dit een heel mooi boek is.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 16 - Quiz

Feit, mening of argument?

Volgens mij zijn de meeste mensen erg bang.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 17 - Quiz

Feit, mening of argument?

Het overgangsregelement zegt dat je met vijf tekortpunten niet overgaat.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 18 - Quiz

Feit, mening of argument?

Want geur geeft sommige deodorants net iets extra's.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quiz

Feit, mening of argument?

Een door irritatie beschadigde huid kan leiden tot eczeem.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 20 - Quiz

Feit, mening of argument?

Volgens mij hebben sommige mensen liever eczeem dan dat ze zogenaamd stinken.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 21 - Quiz

Feit, mening of argument?

Onze docent roept: "Jullie kunnen veel harder werken!"
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 22 - Quiz

Ik kan goed onderscheid maken tussen feiten en meningen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Ik kan argumenten herkennen in een tekst.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll