This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
V5 DNA
BS1 Bouw en functie van DNA
Slide 1 - Slide
Planning
DNA is onderdeel van TW1 samen met heel Thema 1
We doen BS1, 2 & 3 (5 staat wel in het boekje, hoef je niet te weten ivm de vele uitval).
Slide 2 - Slide
Leerdoelen - BS1
Slide 3 - Slide
begrippen BS1
DNA
genoom
plasmiden
nucleïnezuur
basenparing
basenpaar
dubbelstrengs DNA
helixsstructuur
chromosomen
niet-coderend DNA
Slide 4 - Slide
DNA
desoxyribonucleïnezuur
zit in de celkern
bevat de instructies waarmee de ribosomen de eiwitten synthetiseren (produceren)
Slide 5 - Slide
DNA
genoom
geheel aan erfelijke informatie in een cel
+/- 3,2 miljard bouwstenen (ACTG)
Slide 6 - Slide
DNA - bouwstenen
nucleotiden (naar eerste ontdekking in nucleus)
nucleïnezuur
monosacharide = suiker: deoxyribose
fosfaatgroep
stikstofbase:
A = adenine
T = thymine
C = cytosine
G = guanine
Slide 7 - Slide
DNA - bouwstenen
nucleotiden:
aan elkaar gekoppeld
- lange keten - enkelstrengs DNA
Slide 8 - Slide
Enkelstrengs DNA (ssDNA)
Door verschillende bouwstenen aan elkaar te koppelen ontstaat een lange keten (enkelstrengs DNA). Bij het koppelen wordt de fosfaat aan de desoxyribose (suiker) gekoppeld. De fosfaat en desoxyribose vormen een keten waar de stikstofbase uitsteken.
Slide 9 - Slide
DNA - bouwstenen
nucleotiden:
aan elkaar gekoppeld
- lange keten - enkelstrengs DNA
- 2 ketens enkelsstrengs DNA worden d.m.v.
baseparing aan elkaar verbonden
A's met T's
C's met G's
Slide 10 - Slide
complementaire nucleotiden
Slide 11 - Slide
DNA - bouwstenen
- 2 ketens enkelsstrengs DNA worden d.m.v.
baseparing aan elkaar verbonden
A's met T's
C's met G's
combi's: (BINAS 71B)
AT (beide hoekig)
CG(beide rond)
Slide 12 - Slide
dubbelstrengs DNA (dsDNA)
De stikstofbase van een enkelstrengs DNA molecuul kunnen binden met stikstof van een ander enkelstrengs DNA molecuul. Dit kan alleen wanneer de basen complementair zijn aan elkaar (tegenovergesteld) oftewel op elkaar passen.
Slide 13 - Slide
wat is complementair aan: TAGCAT
A
ACGTCT
B
ATCGTA
C
TAGCAT
D
TTCCAA
Slide 14 - Quiz
dubbelstrengs DNA (dsDNA)
Door binding van complementaire stikstofbasen ontstaat dus dsDNA. De vorm die dsDNA aanneemt wordt een helixstructuur genoemd.
Slide 15 - Slide
dubbelstrengs DNA (dsDNA)
Vaak wordt dsDNA vereenvoudigt weer gegeven zoals hieronder
Slide 16 - Slide
DNA
genoom
3,2 miljard bouwstenen (ATCG)
ATCG naast elkaar = sequentie
Slide 17 - Slide
DNA
genoom
3,2 miljard bouwstenen (ATCG)
ATCG naast elkaar = sequentie
daarom zijn er stukken die coderen en niet-coderen
98,5% is niet-coderend DNA
1,5% codeert dus wel = gen
Slide 18 - Slide
DNA
niet-coderend DNA
stukken die veel herhaald worden
repetitief DNA
heeft wel een functie!
- regulatie
- bescherming
Slide 19 - Slide
DNA - waar?
celkern
kernDNA
mitochondriën
mtDNA
chloroplasten
cDNA
andere plastiden
Slide 20 - Slide
DNA - waar? + hoe?
celkern - chromosomen
kernDNA
mitochondriën - circulair
mtDNA
chloroplasten - circulair
cDNA
andere plastiden
Slide 21 - Slide
Genoom - al het DNA in de cel
eukaryoot - cel met een kern bijvoorbeeld, plant, dier, schimmel
genoom dierlijke cel:
kernDNA
mitochndriaal DNA(mtDNA)
genoom plantaardige cel:
kernDNA
mitochndriaalDNA (mtDNA)
DNA in bladgroenkorrels
Slide 22 - Slide
Genoom - al het DNA in de cel
prokaryoot = cel zonder kern, bijvoorbeeld een bacterie
Bij een prokaryoot ligt het DNA in het cytoplasma als een cirkel (circulair DNA) Daarnaast bevat een bacterie vaak ook korte stukjes circulair DNA (plasmide)
Slide 23 - Slide
circulair DNA
mitochondriën en
chloroplasten hebben
circulair DNA
net als bepaalde bacteriën
en virussen
deze kunnen onafhankelijk
functioneren door eigen DNA!
Slide 24 - Slide
DNA in getallen
Een mens heeft per cel 46 chromosomen
Deze chromosomen bestaan uit 2 meter DNA
Per cel heeft een mens 3 miljard basenparen
Een mens heeft 65.000.000.000.000 cellen
Tussen mensen onderling maar 0,1% variatie in hele genoom (Totale set van erfelijke informatie)
Met chimpansee 2% verschil
Slide 25 - Slide
DNA in een eukaryoot
opgerold tot:
helix
spiraal
dikke draad
chromosoom
zo past het in de
celkern!!
Slide 26 - Slide
Gen
Niet al het DNA bevat informatie. Een gen is een stukje van een DNA molecuul dat de code bevat (bijv oogkleur) om eiwit van te maken. Veel DNA in de celkern bevat geen code en noemen we niet-coderend DNA
Het DNA bevat informatie (de DNA sequentie) die kan worden omgezet in eiwitten. Met eiwitten kan dan een organel of cel worden gebouwd. Kortom, DNA bevat informatie over de bouwstenen (aminozuren) van eiwitten en dus cellen.
Slide 27 - Slide
huiswerk
Maak de opgaven van BS1 1 t/m 10
Teken een nucleotide in je schrift
Vind je het interessant? maak opdracht 11
Lees bs2
(Hieronder extra oefenvragen)
Slide 28 - Slide
Mitochondriale overerving is kenmerkend voor bepaalde aandoeningen. -> Waardoor komen deze aandoeningen vaak tot uiting in weefsels en organen die veel energie nodig hebben?
A
mitochondriën spelen een belangrijke rol bij het vrijmaken van energie uit zuurstof
B
chloroplasten spelen een belangrijke rol bij het vrijmaken van energie uit zuurstof
C
mitochondriën spelen een belangrijke rol in de vorming van eiwitten
D
mitochondriën spelen een belangrijke rol bij de opslag van het DNA
Slide 29 - Quiz
wat is de complementaire base van: A (adenine)?
A
C (cytosine)
B
G (guanine)
C
A (adenine)
D
T (thymine)
Slide 30 - Quiz
In welke celorganellen van een bladcel bevindt zich het genoom van een tomatenplant? (combinatie)
A
celkern
B
mitochondriën
C
chloroplasten
D
golgi apparaat
Slide 31 - Quiz
Elke menselijke cel bevat vele honderden mitochondriën en in elk mitochondrium bevinden zich twee tot tien kopieën van het mtDNA. Het mtDNA bevat genen waarmee mitochondriën eigen eiwitten maken en zichzelf kunnen reproduceren. -> Van wie is het mtDNA in de cellen van een embryo afkomstig? Leg je antwoord uit.
A
Het mtDNA is afkomstig van de moeder. Het erft over via eicellen en niet via zaadcellen.
B
Het mtDNA is afkomstig van de vader. Het erft over via eicellen en niet via zaadcellen.
C
Het mtDNA is afkomstig van de moeder. Het erft over via zaadcellen en niet via eicellen.
D
Het mtDNA is afkomstig van de vader. Het erft over via zaadcellen en niet via eicellen.
Slide 32 - Quiz
wat is de complementaire base van: G (guanine) ?
A
C (cytosine)
B
G (guanine)
C
A (adenine)
D
T (thymine)
Slide 33 - Quiz
2. Elke menselijke cel bevat vele honderden mitochondriën en in elk mitochondrium bevinden zich twee tot tien kopieën van het mtDNA. Het mtDNA bevat genen waarmee mitochondriën eigen eiwitten maken en zichzelf kunnen reproduceren. -> Kunnen mitochondriën met informatie van het kernDNA worden opgebouwd? Leg je antwoord uit.