Opdracht 5 en 6 blz 22 (spelling)

Hoe schrijf je dat?
Oefening met zinnen en woorden 
die vaak fout worden geschreven.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1Leerroute 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Hoe schrijf je dat?
Oefening met zinnen en woorden 
die vaak fout worden geschreven.

Slide 1 - Slide

Wat is goed?
A
Jouw tas
B
Jou tas

Slide 2 - Quiz

Wat is goed?
A
een hele grote taart
B
een heel grote taart

Slide 3 - Quiz

Wat is goed?
A
hij wilt
B
hij wil

Slide 4 - Quiz

Wat is goed?
A
tandpasta
B
tand pasta

Slide 5 - Quiz

Wat is goed?
A
het boek
B
de boek

Slide 6 - Quiz

Wat is goed?
A
Houd je van mij?
B
Houdt je van mij?

Slide 7 - Quiz

Wat is goed?
A
een kleine meisje
B
een klein meisje

Slide 8 - Quiz

Wat is goed?
A
Ze is verhuisd.
B
Ze is verhuist.

Slide 9 - Quiz

Wat is goed?
A
waneer
B
wanneer

Slide 10 - Quiz

Wat is goed?
A
vandaag
B
vandag

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
A
misschien
B
mischien

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 13 - Quiz