8 Je weet of zwakke werkwoorden in de verleden tijd -de(n) of -te(n) krijgen door te bedenken
wat het hele werkwoord is en daar -en van af te halen. Eindigt dit op een t, k, f, s, ch of p, dan
wordt de verleden tijd -te(n).
Eindigt dit op een andere letter, dan wordt de verleden tijd -
de(n).