Poser des questions

Poser des questions
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Poser des questions

Slide 1 - Slide

Ken jij manieren
waarop je vragen
kunt stellen in het Frans?

Slide 2 - Mind map

A. Manieren van vragen stellen zonder vraagwoord:
 1.Een vraagteken achter de zin+ intonatie
ex.: Tu es malade?     

2. Est-ce que + gewone zin + ? 
ex.: Est-ce que tu es malade?



  

Slide 3 - Slide

Vraagwoorden in het Frans

Slide 4 - Mind map

B. Manieren van vragen stellen met vraagwoord
1.  Vraagwoord aan het begin of einde van de zin.
ex. Comment tu t'appelles?/Tu t'appelles comment?

2.vraagwoord + est-ce que + gewone zin + ?
ex.:  Quand est-ce que vous achetez un chat?


Slide 5 - Slide

De vraagwoorden...
Deze vraagwoorden moet je kennen, leer ze uit je hoofd!
où                                  waar 
pourquoi                    waarom
quand                          wanneer
qui                                 wie
Comment                  hoe
Qu'est-ce que          wat
Combien                    hoeveel






Slide 6 - Slide

Maak de volgende zin vragend: Il habite à Lyon.
timer
0:30

Slide 7 - Open question

Maak de volgende zin vragend: Vous parlez français. (manier 2)
timer
0:30

Slide 8 - Open question

Welk woord is een vraagwoord?
timer
0:30
A
souvent
B
pourquoi
C
chouette
D
beaucoup

Slide 9 - Quiz

Welk vraagwoord is hier nodig?
Ton anniversaire, c’est ... ?
timer
0:30
A
pourquoi
B
qui
C
combien
D
quand

Slide 10 - Quiz

welk woord is geen vraagwoord?
timer
0:30
A
quand
B
ou
C
comment
D
pourquoi

Slide 11 - Quiz

Hoeveel vragen had je fout?
A
0-2 fouten --> ex 30c +d, ex 31 (p36 ev)
B
> 2 fouten --> uitleg

Slide 12 - Quiz

Wat heb jij deze les geleerd?

Slide 13 - Mind map

Chapitre 5 - Bron H
Zorg dat dit in je schrift staat…. —> Hoe stel je een vraag in het Frans?
1. Zonder een vraagwoord
  •  gewone zin vragend maken (informeel-eerder gesproken taal)
  •  met “est-ce que” 

2. Met een vraagwoord
  • vraagwoord - "est-ce que" - rest van de zin
  •  vraagwoord - rest van de zin 

Slide 14 - Slide