vraag en aanbod H1 t/m H4

lesbrief vraag en aanbod H1 t/m H4
Leerdoelen:
  • Hoofdstuk 1: Zie leerdoelen blz 23
  • Hoofdstuk 2 : Zie leerdoelen blz 39
  • Hoofdstuk 3: Zie leerdoelen blz 61
  • Hoofdstuk 4: Zie leerdoelen blz 81

1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

lesbrief vraag en aanbod H1 t/m H4
Leerdoelen:
  • Hoofdstuk 1: Zie leerdoelen blz 23
  • Hoofdstuk 2 : Zie leerdoelen blz 39
  • Hoofdstuk 3: Zie leerdoelen blz 61
  • Hoofdstuk 4: Zie leerdoelen blz 81

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Vraag en aanbod

Slide 4 - Mind map

Van individueel naar collectief

De vraag van één persoon (hoeveel broodjes wil jij bij elke prijs in de kantine) = individueel

opgeteld bij de vraag van alle andere individuen
= de collectieve vraag

Slide 5 - Slide

Optelsom van twee (of meer) individuele vraaglijnen.
Hoe?
Stap 1 (klik hier)
Vind de laagste maximale betalingsbereidheid van de twee vraaglijnen.
Hier is dat 80 euro (Sanne).
Trek deze lijn in gedachten door naar de gezamenlijke / collectieve vraaglijn. 
Bedenk dat alleen Ilse vraag uitoefent boven 80 euro. 
Stap 2 (klik hier)
Teken de individuele vraaglijn van Ilse / de persoon met de hoogste betalingsbereidheid over in de collectieve vraaglijn.
Alleen het stuk vanaf P = 80!
Stap 3 (klik hier)
Vind de maximale vraag van de beide personen (als de prijs 0 is).
Hier 6 en 5.
Tel die op en markeer de gezamenlijke maximale vraag op de Q-as van de collectieve vraag.
Stap 4 (klik hier)
Teken het tweede deel van de collectieve vraaglijn, hier van Q = 2 en P = 80 tot Q = 11 en P = 0.
Merk op dat er een knik in de lijn zit bij P = 80.

Slide 6 - Slide

Hoe sterk reageert de vraag
elastische vraag
Ev groter dan 1 of kleiner dan -1. Oftewel de vraag verandert sterker dan de prijs. 

inelastische vraag

De Ev ligt tussen de -1 of de 1. De vraag verandert minder sterk dan de prijs. 

volkomen inelastische vraag
De Ev = 0. De vraag verandert niet bij een prijswijziging. 

Slide 7 - Slide

inelastische vraag en omzet
Ev = -0,5. Dus de vraag is inelastisch. De vraag zal minder hard stijgen dan de prijs daalt. Oftewel de totale omzet zal dalen
Voorbeeld: stel de prijs is 10 en gaat naar 9. Dus de prijs daalt met 10%. Stel Q is 10 en gaat naar 10,5. De Q stijgt met 5%. 
Ev = 5/-10 = -0,5, dus inelastisch. 
eerst was de omzet: 10 * 10 = 100
nu is de omzet: 9 * 10,5 = 94,5

Slide 8 - Slide

Samengevat (2 van 3)
  • Ev > 1, elastische vraag, omzet stijgt bij prijsdaling
  • Ev = 0, volkomen inelastisch, omzet blijft gelijk bij prijsdaling
  • 0 > Ev >1, inelastische vraag, omzet daalt bij prijsdaling
  • Primaire goederen: inelastische vraag
  • Luxe goederen: elastische vraag

Slide 9 - Slide

Kruiselingse prijselasticiteit
   Ek = verandering hoeveelheid product A/verandering prijs product B

Hierbij is de verandering van de prijs van product B de oorzaak (onder de streep) en de verandering van de gevraagde hoeveelheid van product A het gevolg (boven de streep). 

Slide 10 - Slide

Complementair en substitutie 
De kruiselingse prijselasticiteit van complementaire goederen is negatief. Als de prijs van koffie duurder wordt, zal de vraag naar suiker en melk dalen

De kruiselingse prijselasticiteit van substitutiegoederen is positief. Als de prijs van koffie duurder wordt, zal de vraag naar thee stijgen

Slide 11 - Slide

Inkomenselasticiteit
De inkomenselasticiteit wordt weer op dezelfde manier berekend:

Ey = verandering hoeveelheid/verandering inkomen

De verandering inkomen is hier de oorzaak (onder de streep), de verandering hoeveelheid is hier het gevolg (boven de streep). 

Slide 12 - Slide

Primair en luxe goederen
primair goed
Noodzakelijk voor je levensonderhoud, lage inkomenselasticiteit. Ook bij een inkomensdaling blijf je het kopen. Voorbeeld: brood. 

luxe goed
nice to have, hoge inkomenselasticiteit. Bij een inkomensdaling zul je snel minder kopen. Voorbeeld: luxe auto. 


Slide 13 - Slide

Inferieure goederen
inferieur goed
Goederen met een negatieve inkomenselasticiteit: als je meer gaat verdienen, koop je minder. Voorbeeld: merkloze schoenen. 

Slide 14 - Slide

drempel en verzadigingsinkomen
drempel inkomen
Luxe goederen hebben een drempel inkomen: je koopt het goed pas als je een bepaald inkomen hebt bereikt. 

verzadigingsinkomen
Primaire goederen hebben een verzadigingsinkomen. Vanaf dat inkomen geef je niet meer uit aan primaire goederen. 

Slide 15 - Slide

Qv = -500P + 80.000
De prijs daalt van 100 naar 80
Wat is de prijselasticiteit van de vraag?
(Ey = wijziging Q (gevolg)/wijziging P (oorzaak)
A
-1,67
B
+1,67
C
-1,7
D
+1,7

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

om te onthouden
constante kosten (CK)
Kosten die niet afhankelijk zijn van de hoeveelheid geproduceerde goederen (Q). Bijvoorbeeld huur van het gebouw. 

variabele kosten (VK)
Kosten die wel afhankelijk zijn van de hoeveelheid geproduceerde goederen. Bijvoorbeeld materiaalkosten. 

Slide 19 - Slide

Sleep de kosten soorten in de juiste kolom
Vaste kosten
Variabele kosten
Afschrijvingen
Verwarming gebouw
Huurkosten gebouw
Loonkosten
Benzinekosten

Slide 20 - Drag question

om te onthouden
Totale kosten functie (TK-functie)
Totale kosten = variabele kosten x Q + constante kosten
oftewel: TK = vkQ + CK
Totale opbrengsten functie (TO-functie)
Totale opbrengsten = prijs x Q 
oftewel: TO = pQ
Totale winst functie (TW-functie)
Totale winst = totale opbrengst - totale kosten
oftewel: TW = TO - TK

Slide 21 - Slide

In hoofdstuk 3 kom je veel afkortingen tegen. Wat betekenen de volgende letters?
variabele
opbrengsten
hoeveelheid
totale
kosten
winst
constante
prijs
gemiddelde
G
q
V
K
C
P
T
W
O

Slide 22 - Drag question

Koppel de afkorting aan de formule.
TVK / q
TO - TK
GVK + GCK
P x q
TO =
TW =
GTK = 
GVK =

Slide 23 - Drag question

kostenformules
TK = 4q + 60.000
  • de gemiddeld variabele kosten zijn proportioneel (4)
  • de totale constante kosten zijn 60.000

GVK = 4                         GCK = 60.000/q
TVK = 4q                       TCK = 60.000

Slide 24 - Slide

progressief / degressief
De gemiddelde variabele kosten zijn niet altijd proportioneel.
GVK = 0,5q + 3      GVK is progressief   |   [TVK = 0,5q2 + 3q]
GVK = 0,5q2 + 3   GVK is een dalparabool,
                                   dus eerst degressief en na de 'top' progressief 
                                    [TVK = 0,5q3 + 3q]

Slide 25 - Slide


Doelstelling van een bedrijf
break-even = kostendekking = geen winstoogmerk

TW = 0    |    TO = TK     
GW = 0    |     GO = GTK


Slide 26 - Slide


Doelstelling van een bedrijf
maximale totale winst 

Alleen bij proportioneel gemiddelde variabele kosten geldt:

TW is maximaal als q gelijk is aan de productiecapaciteit.

Slide 27 - Slide

De marginale analyse
Als de (gemiddelde) variabale kosten , progressief/degressief zijn, is de winst maximaal bij de productieomvang (q) waar MO=MK.

Bij de marginale analyse kijk je naar het eerst volgende product.
Is de opbrengst van het volgende product (MO) groter dan de kosten van het volgende product (MK) dan stijgt de totale winst, dus breidt de producent de productie uit.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

samenvatting
  • parallellisatie, specialisatie, integratie en differentiatie zijn belangrijke begrippen die je moet kennen
  • constante kosten wijzigen niet met de productiehoeveelheid, variabele kosten wel
  •  TK = vkQ + CK
  • TO =pQ
  • TW = TO - TK
  • je kan algebraisch en grafische analyseren wat de maximale winst is,  het breakeven is en de maximale omzet is

Slide 33 - Slide