Spelling H1: punt, komma en aanhalingstekens

Ties 19
Tugra 20
Hendrik20
Levy 21
Mick 23
Helin 24
Quinty 13
Lieke 14
Lieze 15
Denisha 16
Lennon 17
Eanna 18
Sam 7
Mohamed 8
Gijs 9
Femke 10
Chihab 6
Julia 12
Emily 1
Jayden 2
César 3
Jonne 4
Duuk 5
Hugo 11
Docent
Bord
3M7
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Ties 19
Tugra 20
Hendrik20
Levy 21
Mick 23
Helin 24
Quinty 13
Lieke 14
Lieze 15
Denisha 16
Lennon 17
Eanna 18
Sam 7
Mohamed 8
Gijs 9
Femke 10
Chihab 6
Julia 12
Emily 1
Jayden 2
César 3
Jonne 4
Duuk 5
Hugo 11
Docent
Bord
3M7

Slide 1 - Slide

Lezen 10 minuten
Huiswerkcontrole
Uitleg leestekens, aantekeningen in je schrift
Klaar? Nakijken!

Momentje vrij? Boek erbij!

Doel: hoofdletters, punten en vraagtekens gebruiken.
Hoofdletters, punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken. 
Komma's gebruiken
Benodigdheden: laptop, schrift, pen, leesboek
Verlengde instructie: Voor nu op aanvraag
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Punt
- Als zinseindepunt aan het einde van een mededelende zin:
Waarschijnlijk regent het morgen niet.

- In afkortingen na ieder afgekort woord, als je de afgekorte woorden allemaal volledig uitspreekt:
n.a.v., want je zegt 'naar aanleiding van'.

Slide 3 - Slide

Punt
Je gebruikt geen zinseindepunt:
- na een afkorting die eindigt met een punt:
In Italië hebben we gewandeld, geshopt, gezwommen, enz.
- in een zin die al eindigt met een ander leesteken:
Kom je morgen?
- Na een titel of kopje:
Goud voor Epke

Slide 4 - Slide

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 5 - Slide

KOMMA
Een komma laat zien hoe een zin in elkaar zit. Je zet een komma
– tussen twee gezegdes in een samengestelde zin;
– tussen de delen van een opsomming 
(behalve voor het woord en);
– na een naam of een uitroep aan het begin van een zin;
– voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra.

Slide 6 - Slide

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 7 - Open question

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 8 - Open question

Aanhalingstekens
Kun je gebruiken:
- als je iemand citeert,
- als je een woord ironisch gebruikt,
- als je een nieuw of zelfbedacht woord gebruikt.

Slide 9 - Slide

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quiz

Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?


De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:

Wat wordt dan het verschil in de betekenis?

Slide 13 - Slide

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?

Degene die de vraag stelt verschilt.


 1 = 
Mike vroeg: ‘Vera, heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Mike iets aan Vera.

2 = ‘Mike,’ vroeg Vera ‘heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Vera iets aan Mike.

Slide 14 - Slide

GELEERD
- je weet waar je komma's en punten moet gebruiken.
- je weet wanneer je aanhalingstekens moet gebruiken.
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 15 - Slide

Lezen 10 minuten
Huiswerkcontrole
Uitleg leestekens, aantekeningen in je schrift
Maak opdracht 1 t/m 6
Klaar? Nakijken!

Momentje vrij? Boek erbij!

Doel: hoofdletters, punten en vraagtekens gebruiken.
Hoofdletters, punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken. 
Komma's gebruiken
Benodigdheden: laptop, schrift, pen, leesboek
Verlengde instructie: Voor nu op aanvraag
Begrijp je iets niet, laat het antwoord net op of vul klakkeloos iets in, maar vraag!

Slide 16 - Slide