1.5 Sociale verhoudingen

Burgers en stoommachines
Sociale verhoudingen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Burgers en stoommachines
Sociale verhoudingen

Slide 1 - Slide

Leerdoel
1.4 De leerling heeft kennis van de veranderingen die zich voordeden in de negentiende eeuw in Nederland op het gebied van de sociale verhoudingen.
1.4.1. De leerling weet hoe de werkomstandigheden in de eerste fabrieken waren
1.4.2. De leerling weet hoe industriesteden groeiden
1.4.3. De leerling weet hoe de leefomstandigheden in de industriesteden waren in de beginfase van de Industriële Revolutie 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Kleine huisjes
lawaai en gevaarlijk in de fabriek
Geen hygiëne
12 uur werken
Geen wetten voor de arbeiders
Werkomstandigheden
Leefomstandigheden

Slide 12 - Drag question

Wat is urbanisatie?

A
Mensen verhuizen van het platteland naar de stad, voor fabriekswerk.
B
Mensen die verhuizen van de stad naar het platteland.
C
Mensen verhuizen , omdat er geen platteland meer is.
D
De groei van fabrieken.

Slide 13 - Quiz

Welke wetten hebben ervoor gezorgd dat er meer kinderen naar school gingen? Geef twee voorbeelden.

Slide 14 - Open question

Wat is de Sociale Kwestie? (1)
  • Een kwestie is een probleem

  • De slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders zijn duidelijk zichtbaar.

  • Eind 19e eeuw.

  • Vooral in de steden.

Slide 15 - Slide

Wat is de Sociale Kwestie? (2)
  • ‘De rijken worden rijker, de armen worden armer’

  • Alleen ‘de rijken’ mogen stemmen

  • Hierdoor blijven ‘de rijken’ aan de macht

Slide 16 - Slide

Let op: De weekinkomsten van een mannelijke arbeider
was ongeveer 900 cent (9 gulden)

Slide 17 - Slide

Wat is de sociale kwestie?
A
Het probleem dat arbeiders niet mochten stemmen.
B
Het probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders.
C
Het probleem dat er kinderen moesten werken.
D
Het probleem dat mensen niet sociaal deden tegen elkaar.

Slide 18 - Quiz

Wie helpt de arbeiders? (1)
  • Sommige fabrikanten gaven de arbeiders wél wat extra's (soms ook uit eigen belang: een fittere arbeider werkt harder...)

  • Arbeiders gaan staken: dit werkt alleen als iedereen gaat staken, en dat was moeilijk vol te houden

  • Arbeiders gaan samenwerken in vakbonden.

Slide 19 - Slide

Wie helpt de arbeiders? (2)

  • Nederland kent drie grote politieke groepen: socialisten (links), confessionelen (midden) en liberalen (rechts)

  • Deze politieke groepen hebben allemaal een andere oplossing voor de sociale kwestie, maar ook allemaal eigen belangen

Slide 20 - Slide

Liberalisme
Socialisme
Confessionalisme
Sociale kwestie vanuit geloof oplossen
Zo weinig mogelijk bemoeienis van de overheid 
De sociale kwestie zal zichzelf oplossen
Fabrieken moeten van de overheid zijn
Er moet een revolutie komen
Overheid moet sociale wetten maken
Overheid heeft plicht om voor burgers te zorgen

Slide 21 - Drag question

Welke veranderingen deden zich in de 19e eeuw in Nederland voor op het gebied van de sociale verhoudingen?

Slide 22 - Open question