This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Wat gaan we doen vandaag?
Bespreken huiswerk (opdracht 1, 2 en 5)
Herhaling leerstof toets
Zelf oefenen
Slide 1 - Slide
Huiswerk bespreken
Bijvoeglijk naamwoord (pagina 132-133)
Slide 2 - Slide
Woordsoorten
Lidwoorden
Zelfstandige naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden
Slide 3 - Slide
Doelen
Je kent:
het begrip lidwoord
het begrip zelfstandig naamwoord
het begrip bijvoeglijk naamwoord
Slide 4 - Slide
Welke lidwoorden ken je?
Slide 5 - Open question
Lidwoord (lw)
3 lidwoorden
De, het, een
Lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord
Tussen het lidwoord en een zelfstandig naamwoord kan nog een ander woord staan, bijvoorbeeld het blauwe tasje.
Slide 6 - Slide
Lidwoorden
De (bepaald lidwoord) (blw)
Het (bepaald lidwoord) (blw)
Een (onbepaald lidwoord) (olw)
De vader en het kind zitten in een vliegtuig.
Slide 7 - Slide
Noem 3 zelfstandige naamwoorden + het lidwoord
Slide 8 - Open question
Zelfstandige naamwoorden (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn:
mensen
dieren
planten
dingen
namen (van mensen, bedrijven, steden, landen)
Slide 9 - Slide
Eigenschappen zelfstandige naamwoorden 1 (zn)
De meeste zelfstandige naamwoorden kun je aanraken, ze zijn 'tastbaar', zoals een tafel, een stoel, een telefoon, een fietsje en een schommel.
Er zijn ook niet-tastbare zelfstandig naamwoorden, zoals boosheid, vrolijkheid, angst, honger en liefde.
Voor zelfstandige naamwoorden kun je meestal een lidwoord zetten: de, het of een. Bijvoorbeeld: de tafel, de stoel, een telefoon, een fietsje, de schommel, de angst, de liefde.
Slide 10 - Slide
Eigenschappen zelfstandige naamwoorden 2 (zn)
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud, zoals boom en bomen.
Sommige zelfstandige naamwoorden hebben geen enkelvoud, zoals hersens. Andere zelfstandige naamwoorden hebben geen meervoud, zoals sneeuw en rijst.
Zelfstandige naamwoorden kun je vaak verkleinen; boom en boompje.
Slide 11 - Slide
Noem 3 bijvoeglijke naamwoorden
Slide 12 - Open question
Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Over een zelfstandig naamwoord dus.
De blauwe trui
De aardige vrouw
De houten trap
Slide 13 - Slide
Eigenschappen bijvoeglijke naamwoorden 1
Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak direct voor een zelfstandig naamwoord
De gelukkige jongen, warme zomers, een grappig kind
Het bijvoeglijk naamwoord kan ook op een andere plek staan. Het vertelt iets over het onderwerp in die zin.
De bal is rond. De dames van het Nederlands voetbalelftal waren fantastisch.
Ook dit zijn bijvoeglijk naamwoorden.
Vind jij haar ook Facebookverslaafd? Stapelverliefd kwam Leonoor thuis.
Slide 14 - Slide
Eigenschappen bijvoeglijke naamwoorden 2
Je kunt een bijvoeglijk naamwoord maken van een werkwoord. Praat mee over de afgevallen deelnemers, verdachte acties en lachende mensen.
Een bijvoeglijk naamwoord kent trappen van vergelijking: duur-duurder-duurst
Een bijvoeglijk naamwoord kan stoffelijk zijn. Het zegt dan waar het van is gemaakt. In het plastic tasje zit een gouden ring.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
Het lidwoord 'een' is een:
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord
Slide 17 - Quiz
De is een
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
Slide 18 - Quiz
Het is een
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
Slide 19 - Quiz
Lidwoord
zelfstandig naamwoord
timer
0:30
Een
aanrijding
op
de
snelweg
zorgt
meestal
voor
een
lange
file.
Slide 20 - Drag question
De blonde jongen is zijn rugtas vergeten.
Wat is in deze zin
een zelfstandig naamwoord?
timer
0:30
blonde
jongen
rugtas
is
Slide 21 - Drag question
Een stripboek heeft als tekstdoel...
A
overtuigen
B
amuseren
C
informeren
D
instrueren
Slide 22 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een tekst met als tekstdoel instrueren?
A
een verhaal
B
een nieuwsbrief
C
een nieuwsbericht
D
een recept
Slide 23 - Quiz
Wat wil de schrijver met het tekstdoel overtuigen? De schrijver wil...
A
dat je iets te weten komt
B
dat je weet hoe je iets moet doen
C
je overhalen om iets te doen
D
dat je zijn/haar mening overneemt
Slide 24 - Quiz
Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 25 - Quiz
Jan heeft een nieuwe auto gekocht.
A
auto is bijvoeglijk naamwoord
B
Jan is bijvoeglijk naamwoord
C
nieuwe is bijvoeglijk naamwoord
Slide 26 - Quiz
De
mooie
bloemen
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
Slide 27 - Drag question
Welk woord is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Je kunt in de koude winter je mooie handen het best beschermen met leren handschoenen.
A
koude
B
mooie
C
beschermen
D
leren
Slide 28 - Quiz
Jumbo
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 29 - Quiz
Verliefd
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 30 - Quiz
Metalen
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Slide 31 - Quiz
Ik heb een WOLLEN trui
A
zelfstandig naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
Slide 32 - Quiz
Rijst
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 33 - Quiz
Noem een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.
A
rood
B
lelijk
C
houten
D
hoge
Slide 34 - Quiz
zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
peren
aardige
auto
roos
lokalen
klein
Slide 35 - Drag question
Gedachte
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 36 - Quiz
gevlochten haren
A
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Slide 37 - Quiz
Welke van deze woorden is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
lieve
B
grote
C
koperen
D
boze
Slide 38 - Quiz
Tekst
Zelfstandig naamwoord
Bijv. naamwoord
timer
1:00
huisarts
wit
fiets
groot
duur
jong
nieuw
oma
interessant
klaslokaal
Slide 39 - Drag question
Tijdens het toneelstuk gaapte/gaapten veel bezoekers.
A
gaapte
B
gaapten
Slide 40 - Quiz
Op het feest herhaalde/herhaaldde hij een paar keer zijn verhaal
A
herhaalde
B
herhaaldde
Slide 41 - Quiz
Op het feest herhaalde/herhaaldde hij een paar keer zijn verhaal
A
herhaalde
B
herhaaldde
Slide 42 - Quiz
De ceremoniemeester heette/hete alle gasten van harte welkom.
A
heette
B
hete
Slide 43 - Quiz
Aan de slag!
Maak de extra oefening over het bijvoeglijk naamwoord of maak de oefentoets.
Klaar? Begin met leren.
Slide 44 - Slide
Extra oefenen
Op de volgende slides staan links naar sites om extra te oefenen.