SE5-MAVO

Wat is een voorbeeld van geestelijke ontwikkeling bij een schoolkind?
A
gezichten herkennen
B
knutselen
C
leren zwemmen
D
hard rennen
1 / 45
next
Slide 1: Quiz
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat is een voorbeeld van geestelijke ontwikkeling bij een schoolkind?
A
gezichten herkennen
B
knutselen
C
leren zwemmen
D
hard rennen

Slide 1 - Quiz

Een vrouw kan
niet zwanger worden
van voorvocht.
A
goed
B
fout

Slide 2 - Quiz

Sommige mensen hebben het gevoel
de verkeerde primaire en secundaire geslachtskenmerken te hebben.
Hoe wordt dit ook wel genoemd?

A
biseksueel
B
transseksueel
C
transgender
D
homoseksueel

Slide 3 - Quiz

Veel stoffen die een zwangere vrouw inneemt, komen terecht bij het ongeboren kind.
A
goed
B
fout

Slide 4 - Quiz

Wat verandert er
in de puberteit in je lichaam?
A
Je primaire geslachtskenmerken.
B
Je kunt last krijgen van puistjes.
C
Meisjes worden niet meer ongesteld.
D
Je leert brommer rijden.

Slide 5 - Quiz

Waar is de eicel
als de zaadcellen het
proberen te bevruchten?
A
in de baarmoeder
B
in de vagina
C
in de eileider
D
in de eierstok

Slide 6 - Quiz

Een zwangere vrouw
heeft nog steeds
een eisprong.
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quiz

Hoe heet
onderdeel 5 ?

A
zaadbal
B
prostaat
C
bijbal
D
zaadblaasje

Slide 8 - Quiz

Bevruchting is ...
A
wanneer het klompje cellen in de baarmoeder vast gaan hechten
B
wanneer een rijpe eicel vanuit de eierstok springt
C
wanneer de celkern van de eicel en de celkern van zaadcel versmelten
D
wanneer de eicel afsterft en het baarmoederslijmvlies afbreekt

Slide 9 - Quiz

Een menstruatiecyclus duurt gemiddeld 28 dagen.
Op welke dag vindt ovulatie plaats?

A
dag 1
B
dag 14
C
dag 21
D
dag 28

Slide 10 - Quiz

Een jongen is vruchtbaar
als zijn penis een erectie krijgt.
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quiz

Bij sterilisatie worden
de zaadleiders
bij een man doorgeknipt.
A
goed
B
fout

Slide 12 - Quiz

Bij vlokkentest neemt de dokter
bloed van de foetus
om deze te onderzoeken.
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quiz

Welke taak heeft
de bloem voor een plant?
A
opnemen van koolstofdioxide
B
afgeven van zuurstof
C
voortplanting
D
vervoeren van water

Slide 14 - Quiz

Welk onderdeel van een plantencel regelt welke stoffen
de cel in- en uitgaan?
A
Celwand
B
Cytoplasma
C
Celmembraan
D
Vacuole

Slide 15 - Quiz

Welke onderdelen van de bloem groeien uit tot zaden in de vrucht?
A
stempel
B
bloembodem
C
zaadbeginsel
D
vruchtbeginsel

Slide 16 - Quiz

Een meeldraad is vrouwelijk
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Welke van de volgende
onderdelen zijn van de stamper.
A
helmdraad/helmkop
B
stempel/helmpkop
C
vruchtbeginsel/stempel
D
helmdraad/stempel

Slide 18 - Quiz

Welke twee stoffen maken planten uit water en koolstofdioxide?
A
mineralen/zuurstof
B
glucose/zuurstof

Slide 19 - Quiz

Er zijn 4 stuifmeelbuizen en 7 zaadjes te zien in een doorsnede van een stamper?
Hoeveel zaden zullen bevrucht worden?
A
2
B
3
C
4
D
7

Slide 20 - Quiz

Waardoor worden de zaadlobben
bij de ontkieming steeds kleiner
en vallen ze af?
A
opgeslagen water wordt gebruikt
B
opgeslagen voedsel wordt gebruikt
C
opgeslagen mineralen wordt gebruikt
D
opgeslagen licht wordt gebruikt

Slide 21 - Quiz

Welke twee manieren
van ademhalen zijn er?
A
rib- en borstademhaling
B
rib- en middenrifademhaling
C
middenrif- en buikademhaling

Slide 22 - Quiz

Hoe noem je een groep cellen van een plant met dezelfde vorm en taak?
A
orgaan
B
weefsel
C
orgaanstelsel

Slide 23 - Quiz

De dunne buisjes in het lichaam van de rups heten stigmata.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

In welk onderdeel van een plantencel maakt een plant zijn voedingsstoffen?
A
celwand
B
vacuole
C
bladgroenkorrel
D
celkern

Slide 25 - Quiz

Hoe heet
onderdeel 3?
A
celwand
B
vacuole
C
bladgroenkorrel
D
celkern

Slide 26 - Quiz

Welk onderdeel van een plantencel is een stroperige vloeistof?
A
celkern
B
bladgroenkorrel
C
vacuole
D
cytoplasma

Slide 27 - Quiz

Wat is een kiem?
A
jonge plantje
B
zaadje

Slide 28 - Quiz

Waarmee nemen planten koolstofdioxide op?
A
wortelharen
B
vaatbundel
C
huidmondjes
D
bloemen

Slide 29 - Quiz

De voedingsstoffen worden in je bloed opgenomen in de ...
A
maag
B
dunne darm
C
dikke darm
D
endeldarm

Slide 30 - Quiz

Speeksel verteerd alleen eiwitten.
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quiz

Peristaltische bewegingen vinden plaats in de:
A
slokdarm en maag
B
maag en twaalfvingerige darm
C
twaalfvingerige darm en dunne darm
D
gehele verteringsstelsel

Slide 32 - Quiz

Overgewicht krijg je als meer energierijke voedingsstoffen heb binnen gekregen dan je nodig hebt.
A
goed
B
fout

Slide 33 - Quiz

Je lichaam heeft bouwstoffen nodig om te groeien.
Waardoor groeit je lichaam?

A
Je lichaam vernieuwt beschadigde cellen.
B
Je lichaam maakt er nieuwe cellen bij.
C
Je lichaam vult afgestorven cellen aan.
D
Je lichaam neemt nieuwe cellen aan.

Slide 34 - Quiz

Anorexia nervosa is de lijnziekte.
A
goed
B
fout

Slide 35 - Quiz

Waardoor ontstaat tandbederf?
A
Doordat bacteriën eiwitten in je eten omzetten in zuur.
B
Doordat bacteriën vetten in je eten omzetten in zuur.
C
Doordat bacteriën suikers in je eten omzetten in zuur.
D
Doordat bacteriën zuur in je eten omzetten in suikers.

Slide 36 - Quiz

In welke drie organen vindt de vertering van koolhydraten plaats?
A
mondholte, maag, dunne darm
B
mondholte, twaalfvingerige darm en dunne darm

Slide 37 - Quiz

Hoe heet
het orgaan
met nummer 6?
A
lever
B
maag
C
galblaas
D
alvleesklier

Slide 38 - Quiz

Op welke plek knipt alvleessap voedingsstoffen in kleinere stukken?
A
slokdarm
B
maag
C
twaalfvingerige darm
D
dunne darm

Slide 39 - Quiz

Welke stoffen zijn nodig voor verbranding in de cellen?
A
glucose + vetten
B
vetten + zuurstof
C
glucose + zuurstof
D
water + koolstofdioxide

Slide 40 - Quiz

Welk orgaanstelsel zorgt ervoor dat je koolstofdioxide afgeeft aan de lucht?
A
bloedvatenstelsel
B
ademhalingsstelsel
C
zenuwstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 41 - Quiz

Als je gaat uitademen.
De ribben gaan .....1.....
De borstholte wordt .....2......
A
1. omhoog 2. kleiner
B
1. omlaag 2. groter
C
1. omhoog 2. groter
D
1. omlaag 2. kleiner

Slide 42 - Quiz

Door welke vaten gaan bij planten water en mineralen omhoog richting bladeren en bloemen?
A
houtvaten
B
bastvaten

Slide 43 - Quiz

Hormonen in de pil voorkomen dat zich in eierstokken follikels ontwikkelen.
A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quiz

Welke uitspraak over bloedvaten in de navelstreng is juist?
A
De navelstreng bevat aders en slagaders van de moeder en van het kind.
B
De navelstreng bevat een ader en twee slagaders van het kind.
C
De navelstreng bevat een ader en twee slagaders van de moeder.
D
De navelstreng bevat alleen een ader van de moeder en twee slagaders van het kind.

Slide 45 - Quiz