§4.2: ‘Het Rijk van de Franken’
• Je kent de betekenis van de begrippen volksverhuizingen, Merovingen, hofmeiers, Karolingen, krijgsmannen, vazallen, leen, leenheer, leenman, leenstelsel, feodale stelsel, agrarische samenleving, agrarisch-urbane samenleving.
• Je weet welk Germaanse stam na de Romeinen rond 500 het macht nam in het midden van Duitsland, Noord-Frankrijk en Zuid-Nederland en tot welke familie deze stam behoorde. (R)
• Je kunt uitleggen wie Karel de Grote was en tegen welke volken Karel de Grote oorlog voerde. (T1)
• Je kunt uitleggen hoe Karel de Grote zorgde voor verspreiding van het christendom binnen zijn rijk. (T2)
• Je kunt drie zaken noemen die Karel de Grote deed om het bestuur, de wetenschap of de handel te verbeteren en stimuleren. (T1)
• Je kunt uitleggen hoe Karel de Grote zijn rijk bestuurde via het leenstelsel. Gebruik in je uitleg de begrippen ‘leenheer’ en ‘leenman’. (T2)
• Je kunt drie problemen noemen waar de Frankische vorsten tegenaan liepen na de val van het West-Romeinse Rijk. (T1)
• Je kunt uitleggen hoe op economisch gebied de samenleving in de vroege middeleeuwen veranderde van een agrarisch-urbane naar een agrarische samenleving. (T2)