Samenvatting van drie lessen

Les 1 Geldezels
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 1 Geldezels

Slide 1 - Slide


Bij een geldezel wordt geld op de rekening gezet, 
dat er even later weer wordt afgehaald. 
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz


Als geldezel werk je mee aan oplichting.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz


Je bent alleen strafbaar als geldezel,
 als je er zelf geld aan hebt verdiend
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz


Criminelen gebruiken geldezels om zelf anoniem te blijven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz


Banken controleren actief op
'verdachte' overboekingen. 
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz


Ook als je alleen maar iemand wilde helpen ben je 
strafbaar als je je rekening laat gebruiken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz


Welk woord hoort bij deze omschrijving:
'Doen alsof je crimineel geld op een 
legale manier hebt verdiend'
A
Corruptie
B
Witwassen
C
Afpersen
D
Belastingfraude

Slide 8 - Quiz


Wat kunnen de gevolgen zijn
als je gepakt wordt als geldezel?
A
Je krijgt een strafblad.
B
Je moet het hele bedrag dat op jouw rekening is gezet terugbetalen.
C
Je kunt geen bankrekening meer openen of lening meer afsluiten.
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 9 - Quiz

Hoe het werkt
Iemand wordt opgelicht, bijvoorbeeld via WhatsApp.  
Geld van slachtoffer wordt overgeboekt naar bankrekening geldezel
Het gestolen geld wordt opgenomen of overgeboekt naar een (buitenlandse) rekening. 
De oplichter heeft zijn geld en blijft zelf anoniem.

Slide 10 - Slide

  • Strafblad, en mogelijk taak- of celstraf.
  • Je kunt (max 8 jaar) geen rekening of lening meer afsluiten.
  • Het slachtoffer mag onder bepaalde voorwaarden jouw naam en adres  opvragen om aangifte te doen en het geld terug te vorderen. 
  • Je moet het geld terugbetalen dat via jouw bankrekening is weggesluisd. Dit kan leiden tot een forse schuld.
De gevolgen

Slide 11 - Slide

Les 2 
Goud , geld en bankbiljetten

Slide 12 - Slide

Hoeveel is een goudstaaf waard?
A
600.000
B
200.000
C
400.000

Slide 13 - Quiz

Hoeveel goudstaven heeft Nederland
A
5000
B
30.000
C
15.000
D
10.000

Slide 14 - Quiz

Van welke materiaal wordt een bankbiljet gemaakt?
A
Papier
B
Karton
C
Katoen
D
Plastic

Slide 15 - Quiz

De Nederlandse Bank (DNB)
Verspreid munten en bankbiljetten. Het komt via een andere bank (ING, Rabobank, SNS bank etc) bij de mensen. 

Slide 16 - Slide

Wie is eigenaar van de goudvoorraad
A
De bank
B
De koning
C
De staat

Slide 17 - Quiz

In welke landen ligt het goud van Nederland?
A
Nederland, België, Luxemburg
B
Nederland, Amerika, Duitsland
C
Nederland. Amerika, Canada, Engeland
D
Nederland, Frankrijk, Italië

Slide 18 - Quiz

Hoe zwaar is een goudstaaf?
A
10,5 kg
B
12,5 kg
C
11,5 kg
D
13,5 kg

Slide 19 - Quiz

Hoeveel geldbiljetten worden er per jaar gemaakt?
A
300 miljoen
B
350 miljoen
C
200 miljoen
D
400 miljoen

Slide 20 - Quiz

Hoe heet het licht dat gebruikt wordt om de echtheid van een biljet te controleren?
A
zonlicht
B
infra rood licht
C
UV licht
D
dimlicht

Slide 21 - Quiz

Les 3
van ruilhandel naar geldautomaat

Slide 22 - Slide

Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Girale ruil
D
Chartale ruil

Slide 23 - Quiz

Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen

Slide 24 - Quiz

Functies van geld

Slide 25 - Slide

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 26 - Quiz

De drie functies van geld
ruilfunctie
reken functie
spaarfunctie
Bepalen hoeveel peren er nodig zijn om te ruilen tegen 10  kilo tomaten
loon opzij leggen om later een scooter van te kopen
het kopen van een scooter van je loon

Slide 27 - Drag question

10. Functies van geld opnoemen
Ruilmiddel

Spaarmiddel

Rekenmiddel

Slide 28 - Drag question

  • 2 soorten geld:
  1. Chartaal = munten en bankbiljetten. Je kunt het vastpakken.


  2. Giraal = geld dat op je bank/betaalrekening staat. Je kunt het niet vastpakken.

Slide 29 - Slide

Welk soort geld herken je?

1. Sofie betaalt bij de kassa van de AH met haar pinpas.
2. Sem betaalt bij de kassa van de AH met een biljet van € 20
A
Beide chartaal
B
Beide giraal
C
1= chartaal 2= giraal
D
1= giraal 2= chartaal

Slide 30 - Quiz

Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard

Slide 31 - Quiz