Herhaling H3 en H4 J&O + alles tm 1.6

Herhaling H3 + H4 Jong & Oud
+ H1 Verdienen & Uitgeven
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling H3 + H4 Jong & Oud
+ H1 Verdienen & Uitgeven

Slide 1 - Slide

Inkomen dat verdiend wordt door het inzetten van productiefactoren noemen we ... inkomen

Slide 2 - Open question

Welke primaire inkomens horen bij de productiefactor kapitaal?
A
Rente en huur
B
Winst en rente
C
Huur en pacht
D
Pacht en winst

Slide 3 - Quiz

Waaruit bestaat de loonheffing?
A
Nettoloon en loonbelasting
B
Loonbelasting en sociale premies werkgever
C
Sociale premies werkgever en sociale premies werknemer
D
Loonbelasting en sociale premies werknemer

Slide 4 - Quiz

Juist of onjuist?

Het belastbaar inkomen wordt hoger door de aftrekposten.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Belastbaar inkomen = € 25.000
Heffingskorting = € 1.000. Bereken hoeveel belasting er betaald moet worden.
A
€ 8.346,39
B
€ 9.137,51
C
€ 10.346,39
D
€ 11.137,51

Slide 6 - Quiz

Mensen met een hoog inkomen betalen in verhouding meer belasting over hun inkomen dan mensen met een lager inkomen. Dit noemen we een ... belastingstelsel

Slide 7 - Open question

Een degressief belastingstelsel zorgt voor ... van de inkomens
A
nivellering
B
proportioneel
C
denivellering

Slide 8 - Quiz

Een Lorenzcurve licht altijd ...(1)... van de lijn van gelijke inkomensverdeling. Hoe boller de lijn, hoe ...(2)... de inkomensverschillen.
A
(1) rechts, (2) kleiner
B
(1) rechts, (2) groter
C
(1) links, (2) kleiner
D
(1) links, (2) groter

Slide 9 - Quiz

Een Lorenzcurve geeft informatie over de gemiddelde hoogte van de inkomens van de desbetreffende groep. Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Primair inkomen - ingehouden belastingen en sociale premies + uitkeringen, subsidies en toeslagen = het ... inkomen

Slide 11 - Open question

Het principe dat iemand die voordeel heeft van het gebruik van bepaalde goederen en diensten er ook voor moet betalen, noemen we het ...
A
draagkrachtbeginsel
B
profijtbeginsel
C
solidariteitsbeginsel

Slide 12 - Quiz

Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen.
De prijzen zijn
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen

Slide 13 - Quiz

Welke van de onderstaande uitgaven wordt niet van de toegevoegde waarde betaald?
A
ingekochte diensten
B
maandelijkse huur van het pand
C
winst voor de ondernemer

Slide 14 - Quiz

Een AOW-uitkering behoort tot het primaire inkomen
A
Dit is juist
B
Dit is onjuist

Slide 15 - Quiz

De categoriale inkomensverdeling gaat over de verdeling van het binnenlands inkomen. De loonquote bereken je door:
A
winst/binnenlands inkomen x 100%
B
loon/binnenlands inkomen x 100%
C
loon/arbeidsinkomen x100%
D
arbeidsinkomen/binnenlandsinkomen x 100%

Slide 16 - Quiz

Met welk kenmerk meet je welvaart het allerbest?
A
BBP
B
BBP per hoofd
C
BRP
D
Aantal gebruiksgoederen per 1000 inwoners

Slide 17 - Quiz

Van een caféhouder is gegeven: omzet € 120.000, inkoop dranken € 25.000, betaling schoonmaakbedrijf € 10.000 en betaling eigen personeel € 20.000,-
Wat is de toegevoegde waarde van dit café?
A
€ 95.000,-
B
€ 85.000,-
C
€ 75.000,-
D
€ 65.000,-

Slide 18 - Quiz