Paragraaf 3,4 Part 3

welcome!
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

welcome!

Slide 1 - Slide

Goals
At the end of this lesson...
  • I know how to use 
  • 'úsed to'
  • ''some and any'

Slide 2 - Slide

planning


  • Recap Some & Any
  • Practice  used to

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

SOME / ANY 
SOME en ANY betekenen beide:

  • enkele
  • wat 
  • een paar
  • geen (in combinatie met NOT)
  • Ik koop elke dag wat snoep in de kantine.
  • Every day I buy some sweets in the canteen.
  • Mijn broer mag geen noten eten, hij is allergisch.
  • My brother can't eat any nuts, he's allergic.



Meervoud! 

Slide 5 - Slide

SOME / ANY
Some en any hebben dus dezelfde betekenis, 
maar worden in verschillende soorten zinnen gebruikt. 

Some gebruik je in bevestigende zinnen, deze eindigen altijd met een punt of een uitroepteken en er staat geen 'not' in.

Any gebruik je in zinnen met een vraagteken 
en zinnen met het woord 'not' er in.

Slide 6 - Slide

Daffy has some money.
Patrick doesn't have any money.

Slide 7 - Slide

There is ... fruit, but there isn't ... bread.
A
some, some
B
some, any
C
any, some
D
any, any

Slide 8 - Quiz

I need ... apples, but I don't need ... pears.
A
any... any
B
some... some
C
any... some
D
some... any

Slide 9 - Quiz

 Used to

Slide 10 - Slide

USED TO
We gebruiken used to om te praten over iets wat vroeger zo was, maar nu niet meer.

De formule hiervoor is: onderwerp + used to + hele werkwoord

  • John and Vicky used to be married.
  • I used to have two dogs.
  • She used to live in London.
  • When I was 6 years old I used to swim twice a week.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

He
used to
but he quit
play for Chelsea

Slide 14 - Drag question

Add used to
+ (positive)
I / to have / a dog / .

Slide 15 - Open question

add used to
- (negative)
She / to be / good at drawing / .

Slide 16 - Open question

add used to
? (question)
she / to wear / makeup / ?

Slide 17 - Open question

Homework
Paragraaf 3,4 Opdrach 8,9 en 10

Klaar? --> Maak de rest van 3,4

Slide 18 - Slide