Opdracht: Presenteren kun je leren (vervolg)
3. Je maakt een presentatie met de volgende onderwerpen:
- Wat zijn de normen en waarden in ... (land)?
- Welke tradities zijn er in ... (land)?
- Welke feestdagen zijn er in ... (land)?
- Wat word er gevierd tijdens die feestdagen?
- Wat is een populair gerecht in ... (land)?
- Welke feestdagen die ze in ... (land) hebben zouden we ook in Nederland kunnen hebben?
- Wat is een groot verschil met ... (land) en Nederland.
- Eigen aanvulling
- Welke rechten hebben ze in ... die we wel of niet hebben in Nederland?