Antwoorden Oefenen hoofdstuk 1



Oefenen voor VCT
hoofdstuk 1


1 / 14
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson



Oefenen voor VCT
hoofdstuk 1


Slide 1 - Slide

Wat neem je mee naar de VCT ?
Let op:
Bij meerkeuze vragen maar 1 antwoord goed
Geld twee cijfers achter de komma
Berekeningen altijd opschrijven
Kijk op hoeveel decimaal je moet afronden
Als er om een uitleg wordt gevraagd deze opschrijven 

Slide 2 - Slide

a
b

Slide 3 - Slide

14
De stijging is: € 1.684 – € 1.092 = € 592
 € 592 ÷ € 1.092 × 100% = 54,2% gestegen.

15
2019  € 1.635,60 / € 1.578 X 100 =  103,7
2020 € 1.680 /  € 1.578 X 100 = 106,5
2021  € 1.684,80 /  € 1.578 X 100 = 106,8
16
CBS = Centraal Bureau voor de Statistiek

Slide 4 - Slide

1 behoeften 
 2 middelen
 3 schaars
 4 prioriteiten
 5 koopgedrag
 6 zelfvoorziening

Slide 5 - Slide

1. wel
 2. wel
 3. niet

Slide 6 - Slide

C

Slide 7 - Slide

111 × 104 = 11.544
    64 × 105 = 6.720
  218 × 101,5= 22.127
  120 × 103,5 = 12.420
    36 × 101 = 3.636
 Totaal 549 56.447 
 Het cpi is 56.447 ÷ 549 = 102,8

Slide 8 - Slide

C

Slide 9 - Slide

1) schaars
(2) productiemiddelen
(3) duurder

Slide 10 - Slide

 (1) welzijn
(2) welvaart
(3) welzijn

Slide 11 - Slide

In procenten
€ 2.236,71 - € 2195 / 2.195 X 100 = 1,9% loonsverhoging
inflatie 2,1%
Koopkracht daalt met 0,2%
Om haar koopkracht op pijl te houden, had Lea € 2.195 × 1,021 =
 € 2.241,10 moeten verdienen. 
 € 2.236,71 - € 2.241,10 = - € 4,39.
 De koopkracht van Lea daalt met € 4,39 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

1. 33% 
 2. 35% (100% - 65%)

Slide 14 - Slide