- Je kunt aan de hand van de proeftoets goed bepalen welke onderdelen je nog moet leren.
- Je gaat op de methodesite het onderdeel oefenen dat je nog lastig vindt.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Lesdoelen
Voorbereiding proeftoets grammatica:
- Je kunt aan de hand van de proeftoets goed bepalen welke onderdelen je nog moet leren.
- Je gaat op de methodesite het onderdeel oefenen dat je nog lastig vindt.
Slide 1 - Slide
Maak drie zinnen met het werkwoord bellen . Eén zin waarin het werkwoord de persoonsvorm is, één waarin het werkwoord het voltooid deelwoord is en één waarin het werkwoord de infinitief is.
Slide 2 - Open question
Wat is de persoonsvorm in deze zin? Wij halen morgen een hond uit het asiel.
A
hond
B
morgen
C
wij
D
halen
Slide 3 - Quiz
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin: Waar heb jij die leuke tas gekocht?
Slide 5 - Open question
Welke drie manieren heb je geleerd om de persoonsvorm te vinden?
Slide 6 - Open question
Wij zijn verliefd op elkaar.
zijn = ?
A
pv
B
heel ww
C
vdw
Slide 7 - Quiz
Sebastiaan heeft alles al gemaakt. Benoem het werkwoord 'gemaakt'.
Slide 8 - Open question
Hij heeft niets gezegd Gezegd is ...
A
Voltooid deelwoord
B
Persoonsvorm
Slide 9 - Quiz
Morgen zal ik je bellen bellen is ...
A
Voltooid deelwoord
B
Persoonsvorm
C
infinitief
Slide 10 - Quiz
Ineke moet elke morgen om half zeven opstaan. opstaan is een:
A
Persoonsvorm
B
Heel werkwoord
C
Voltooid deelwoord
Slide 11 - Quiz
Wat is het onderwerp uit de volgende zin: De zussen van Irma hebben gisteravond pannenkoeken gebakken.
A
De zussen
B
pannenkoeken
C
De zussen van Irma
D
hebben gebakken
Slide 12 - Quiz
Wat is het onderwerp De kleine jongen uit groep 8 gaat naar de brugklas
A
de kleine jongen
B
de kleine jongen uit groep 8
C
jongen
D
de brugklas
Slide 13 - Quiz
Wie heeft mijn scooter gerepareerd? mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 14 - Quiz
Wat is het zinsdeel tussen haakjes?
Ze zeggen weinig [onder het eten].
A
meewerkend voorwerp
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 15 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: De docent Nederlands gaf de leerling een negen voor zijn toets.
A
de docent
B
de leerling
C
gaf
D
voor zijn toets
Slide 16 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin ? Morgen koop ik appelmoes.
A
morgen
B
koop
C
appelmoes
D
er staat geen l.v. in.
Slide 17 - Quiz
Erik wordt vandaag met de auto naar school gebracht.