Begrijpen en toepassen van btw en nettowinst ter voorbereiding van het proefwerk
Laat gerust weten wat je lastig vindt van deze stof
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Leerdoel van deze les
Begrijpen en toepassen van btw en nettowinst ter voorbereiding van het proefwerk
Laat gerust weten wat je lastig vindt van deze stof
Slide 1 - Slide
of als ik te snel of te langzaam ga
H5 Wat levert het op?
Omzet = verkoopprijs x afzet
Inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
totaalbedrag dat het bedrijf ontvangt door de verkoop van producten.
totaal bedrag uitgegeven voor inkoop
Slide 2 - Slide
This item has no instructions
Slide 3 - Slide
This item has no instructions
Bruto en netto winst
Brutowinstmarge : verkoopprijs - inkoopprijs
Verkooprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge
Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten
hoeveel brutowinst(marge) ?
genoeg om de bedrijfskosten te betalen en dan nog wat winst overhouden
Bedrijfskosten
loon , reclame, huur
Slide 4 - Slide
wat wil je minimaal als brutowinst(mage) hebben
Slide 5 - Slide
This item has no instructions
BTW en consumentenprijs
BTW: belasting toegevoegde waarde
Welke BTW tarieven zijn er
Consumentenprijs = verkoopprijs + btw
109 % of 121% = 100% + 9 /21 %
Hoog 21%
Laag 9% (levensmiddelen/diensten)
0%
Tel je er op als je iets verkoopt , want-> betaal je aan de BD
mag je verrekenen BTW die je betaalt bij inkoop
Slide 6 - Slide
This item has no instructions
Weten we het nog ?
Slide 7 - Slide
This item has no instructions
Wat betekent de afkorting btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting totale waarde
D
belasting tegen waarde
Slide 8 - Quiz
This item has no instructions
omzet
consumentenprijs
Inkoopwaarde van de omzet
Brutowinst
Nettoresultaat
verkoopprijs x de afzet
Brutowinst - bedrijfskosten
verkoopprijs + BTW
Afzet x de inkoopprijs
omzet - inkoopwaarde van de omzet
Slide 9 - Drag question
This item has no instructions
Een bedrijf verkoopt 500 producten voor €20,-. De inkoopprijs was €5,-. en de bedrijfskosten waren €2.000,-. Wat is het nettoresultaat van dit bedrijf?
Slide 10 - Open question
verkoopprijs : 20*500=10.000
inkoopprijs : 5*500= 2.500
bruto winst 10.000-2.500 = 7.500
bedrijfskosten: 2000
netto resultaat: 7500-2000=5500
In een maand maakt bedrijf ABC een brutowinst van € 23.500. De inkoopwaarde bedroeg deze maand € 13.450. Hoeveel was de omzet in deze maand?
Slide 11 - Open question
inkoopwaarde 13.450
brutowinst 23.500
omzet= 23500+13450=36950
Van fabrikant A is de omzet in maart € 200.000.
De waarde van de inkoop was € 125.000.
De bedrijfskosten kwamen op € 45.000. Wat was het nettoresultaat in maart? (geef aan of het winst of verlies was)
Slide 12 - Open question
omzet 200.000
inkoop 125.000
brutowinst 75.000
bedrijfskosten 45.000
winst 30.000
De inkoopprijs van een wakeboard is € 101,00 De Brutowinstmarge is 30%. Wat is de verkoopprijs exclusief BTW?
Slide 13 - Open question
101 + 30%
101+30,3
of
101.x 1.3 = 131,30
We gaan er van uit dat dit wakeboard een verkoopprijs excl. BTW heeft van € 130,00. Hoeveel is de verkoopprijs inclusief BTW?
Slide 14 - Open question
=130 +21%
=130 + 27,30 = 157,30
Een fietshelm kost excl. BTW € 75. De inkoopprijs is € 45. Hoeveel procent is de brutowinstmarge van de inkoopprijs? (afronden op 1 decimaal)