This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
De organisatie niveau van klein naar groot:
A
Cellen, weefsels, organen, orgaanstelsel
B
Orgaanstelsel, organen, weefsel, cellen
C
Weefsel, cellen, organen, orgaanstelsel, cellen
D
Cellen, weefsel, organen, orgaanstelsel
Slide 1 - Quiz
Een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functies wordt orgaan genoemd?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 2 - Quiz
Wat zijn delen van organismen die bepaalde taken uitvoeren?
A
Organen
B
Orgaanstelsels
C
Weefsels
D
Cellen
Slide 3 - Quiz
Zet de Organisatieniveaus van groot naar klein (1 is het groots en 4 is het kleinst)
1
2
3
4
weefsels
organen
orgaanstelsels
cellen
Slide 4 - Drag question
Welke van onderstaande is het grootst?
A
Weefsel
B
Cellen
C
Organisme
D
Orgaan
Slide 5 - Quiz
weefsel
weefsel
weefsel
weefsel
weefsel
orgaanstelsel
orgaanstelsel
cel
cel
cel
cel
cel
orgaan
orgaan
orgaan
orgaan
organisme
organisme
Slide 6 - Drag question
Levensverschijnsel
Horen
Voelen
Uitscheiden
Bewegen
Ademhalen
Voeden
Voortplanten
Zien
Ruiken
Proeven
Groeien
Waarnemen
Slide 7 - Drag question
Alle organen zijn opgebouwd uit cellen.
A
goed
B
fout
Slide 8 - Quiz
Een onderzoek voer je uit in verschillende stappen. Wat is de eerste stap?
A
Conclusie
B
Hypothese
C
Onderzoeksvraag
D
Werkplan
Slide 9 - Quiz
organen die met elkaar samenwerken
cellen met dezelfde bouw en functie
kleinste levende deeltjes van een organisme
deel van je lichaam met een bepaalde taak
onderdeelvan een cel met een specifieke taak
cel
celorganel
orgaan
orgaanstelsel
weefsel
Slide 10 - Drag question
Celkern
Cytoplasma
bladgroenkorrel
Celmembraan
Celwand
Vacuole
Slide 11 - Drag question
Dit zijn de chromosomen van een...
A
Man
B
Vrouw
Slide 12 - Quiz
Bij welk levenskenmerk verandert de bouw van een organisme?
A
Groei
B
Uitscheiding
C
Ontwikkeling
D
Voortplanting
Slide 13 - Quiz
Fotosynthese vindt plaats in...
A
de bladgroenkorrels
B
cytoplasma
C
celkern
D
celmembraan
Slide 14 - Quiz
Dit weefsel is afkomstig uit het
A
zenuwweefsel
B
bindweefsel
C
beenweefsel
D
spierweefsel
Slide 15 - Quiz
Enkele organen zijn: maag - slokdarm - lever
Tot welk organenstelsel behoren deze organen?
A
ademhalingsstelsel
B
spierstelsel
C
zenuwstelsel
D
verteringsstelsel
Slide 16 - Quiz
Dit is een afbeelding van...
A
Kraakbeenweefsel
B
Botweefsel
C
Zenuwweefsel
D
Spierweefsel
Slide 17 - Quiz
Als een tomaat rijpt gebeurt er iets met de kleur, hij gaat namelijk van een groene naar een rode kleur. Een type plastide verandert in een andere type plastide.
Welk type plastide veranderde in welk andere?
A
Van zetmeelkorrel naar kleurstofkorrel
B
Van kleurstofkorrel naar bladgroenkorrel
C
Van bladgroenkorrel naar kleurstofkorrel
D
Van bladgroenkorrel naar zetmeelkorrel
Slide 18 - Quiz
Een dierlijke cel heeft bladgroenkorrels
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quiz
Welke uitspraak over chromosomen is FOUT?
A
Chromosomen bestaan uit DNA
B
Chromosomen liggen in het cytoplasma
C
Een mens heeft 46 chromosomen per cel
D
Niet ieder dier heeft evenveel chromosomen
Slide 20 - Quiz
Levenscyclus is:
A
Als organismen dood gaan maar ook nakomelingen krijgen
B
een individu
C
alles tussen de geboorte en de dood
D
het levenskenmerk van de plant
Slide 21 - Quiz
Zet de juiste organen op de aangewezen plekken (gebruik niet alle organen)
Luchtpijp
Long
Maag
Lever
Dunne darm
Dikke darm
Hart
Slide 22 - Drag question
Een onderzoek bestaat uit een aantal vaste stappen. Bij welke stap bedenk je wat je nodig hebt en wat je gaat doen?
A
Hypothese
B
Onderzoeksvraag
C
Uitvoering
D
Werkplan
Slide 23 - Quiz
Hoeveel proefpersonen heb je nodig voor een biologisch onderzoek?
A
In de proefgroep 1,
In de controle groep 1
B
In de proefgroep 10,
In de controle groep 10
C
In de proefgroep 30,
In de controle groep 30
D
Dat hangt van het onderzoek af
Slide 24 - Quiz
Een onderzoek bestaat uit een aantal vaste stappen. Bij welke stap bedenk van te voren je wat een antwoord op de onderzoeksvraag kan zijn?