Wet van Ohm

Elektrotechniek
1 / 24
next
Slide 1: Slide
ElektrotechniekMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Elektrotechniek

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • De leerling begrijpt wat is de Wet van Ohm en kan en een voorbeeld benoemen;
  • De leerling kan de formule van de Wet van Ohm toepassen en berekenen;
  •  De leerling weet de eenheid van de symbolen en kan ze juist toepassen;
  • De leerling kan de formule van de Wet van Ohm ombouwen en de formule toepassen;

Slide 2 - Slide

  • een materiaal bestaat uit veel molecule deeltjes. 
  • een molecule bestaat uit een combinatie van atomen

Slide 3 - Slide

  • Een elektrische stroom
  • Dat kan bijvoorbeeld met een magneet.
  • Om de stroom te duwen hebben we spanning nodig (kracht).
  • een apparaat biedt ook weerstand tegen de kracht.

Slide 4 - Slide

  • De hoeveelheid lading wordt in de natuurkunde aangegeven met de eenheid Coulomb
    (dat spreek je uit als koe-lomp).
  • 1 Coulomb aan lading komt overeen met   6241506000000000000 elektronen (6,2 x 1018)
     Daaraan kun je al zien dat je verschrikkelijk   veel elektronen nodig hebt voor een klein beetje lading.

  • De protonen en neutronen die zitten vast in   de kern. De zwevende elektronen kunnen we   wel opzij duwen. Dat kan bijvoorbeeld met   een magneet of spanningsbron.

  • Als er een heleboel elektronen tegelijk één   kant op bewegen, dan heet dat een   elektrische stroom. Daar zijn wel een heleboel   elektronen voor nodig.

  • Als er 6,2 x 1018 elektronen langskomen in
     één seconde , dan noemen we dat een   elektronen stroom of elektrische stroom van
     1 ampère.

Slide 5 - Slide

Q=It
I=tQ

Slide 6 - Slide

Wet van Ohm

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wet van Ohm
R=IU

Slide 9 - Slide

Wet van Ohm

Slide 10 - Slide

Wet van Ohm
Wet van Ohm
R=IU
2Ω=36
Volt

Amperé

Slide 11 - Slide

I=RU
3=26

Slide 12 - Slide

U=IR
6=32

Slide 13 - Slide

Wat is het symbool en de eenheid van Spanning.
A
P & Watt
B
R & Ohm (Ω)
C
I & Ampere
D
U & Volt

Slide 14 - Quiz

Wat is het symbool en de eenheid van Stroom.
A
P & Watt
B
R & Ohm (Ω)
C
I & Ampere
D
U & Volt

Slide 15 - Quiz

Wat is het symbool en de eenheid van Weerstand.
A
P & Watt
B
R & Ohm (Ω)
C
I & Ampere
D
U & Volt

Slide 16 - Quiz

Wat is het symbool en de eenheid van Vermogen.
A
P & Watt
B
R & Ohm (Ω)
C
I & Ampere
D
U & Volt

Slide 17 - Quiz


R=IU
A
6Ω / 10A= 0,6V
B
10A*6Ω=60V
C
10A / 6Ω = 1,66V
D
10A*10A=100V

Slide 18 - Quiz

Een weerstand heeft een waarde van 4 Ω.
Deze weerstand wordt aangesloten op een
spanning van 12 V.
Hoe groot wordt de stroom door de weerstand?

Slide 19 - Open question

Wat is de wet van Ohm
A
R = I/U
B
R = U/I
C
R = U.I
D
R = P/I

Slide 20 - Quiz

Waar staat de U voor in de formule
R = U / I
A
weerstand
B
volt
C
spanning
D
stroomsterkte

Slide 21 - Quiz

U = I x R
Zet I vooraan
A
I = U / R
B
I = R / U
C
I = U x R
D
I = R x U

Slide 22 - Quiz

Vanaf hier Serie weerstanden

Slide 23 - Slide

R = U/I dus I = U/R

De stroom door de weerstand
van 100 Ω is


A
0,10 A
B
0,15 A
C
0,20 A
D
0,30 A

Slide 24 - Quiz