les 11 - P2 - woensdag 10 januari 2024

Les 11 - periode 2 - woensdag 10 januari 2024
1 / 17
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 11 - periode 2 - woensdag 10 januari 2024

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?
Leerdoelen:


1. Ik herhaal het gebruik van het werkwoord 'estar'
 --> dit werkwoord heeft veel verschillende betekenissen

2. Ik leer hoe je het 'lijdend voorwerp' in het Spaans moet gebruiken 

3. Ik leer en oefen belangrijke werkwoorden, die ik voor de toets moet weten









Slide 2 - Slide

Estar (zijn/zich bevinden)
Het werkwoord 'estar' betekent zijn, op de manier van
 'ergens zijn'  (periode 1)

  • Estoy en el gimnasio
  • Estoy en el restaurante
  • ¿Estás en el parque?
  • Madrid está en el centro de España

Slide 3 - Slide

Estar
Het werkwoord 'estar' wordt ook gebruikt bij het uitdrukken van een gemoedstoestand:
Estoy mal                                Het gaat slecht met mij
Estoy muy bien                    Het gaat heel goed met mij
Estoy alegre                          Ik ben blij
¿Estás triste?                        Ben je verdrietig?
Estoy enfermo / -a             Ik ben ziek

Slide 4 - Slide

Nieuwe betekenis 'estar' 
Met behulp van het werkwoord 'estar' kun je ook aangeven of je bepaald eten lekker vindt of niet: ¿Qué tal la comida?'

La pizza está deliciosa.
El café está caliente.                (=warm)
Los tomates están ricos.
Las gambas (=garnalen) están ricas.
Bijv. naamwoorden op een -o kunnen ook op een 
-a, -os, of -as eindigen...

Slide 5 - Slide

Vul de juiste vorm van 'estar' in
1. Mi mamá .......................... enferma.
2. (Yo) no .................... bien, ...................... mal.
3. Paris ............................ en Francia.
4. La comida ....................... rica.
5. (Nosotros) ................................. en el tren hacia (=richting) Schiphol.
6. ¿Cómo ............................... (tú)? 

Slide 6 - Slide

Het lijdend voorwerp (p. 66)
* We lezen het kopje bovenaan de bladzijde

* Het lijdend voorwerp geeft antwoord op de vraag:
   --> 1) Wie/wat + gezegde + onderwerp?

Voorbeeld: Mijn moeder brengt mij een kop thee
Wat brengt mijn moeder?    --> een kop thee

Slide 7 - Slide

Lijdend voorwerp
Jij:  ¿Tiene el menú? Heeft u het menu?

Wat + gezegde + onderwerp?
Wat heeft u?     --> Het menu

De ober: Sí, aquí (=hier) lo tengo.

Ja, hier heb ik hem (de menukaart)

Slide 8 - Slide

Lijdend voorwerp
Jij: ¿Tienes mis libros? Heb je mijn boeken?

Wat + gezegde + onderwerp?
Wat heb jij?     --> mijn boeken (=meervoud)

Je broer: Sí, aquí (=hier) los tengo.


Ja, hier heb ik ze (de boeken). 

Slide 9 - Slide

Lijdend voorwerp
* Oefening 4.10 (bladzijde 66) onderaan

* Vul de juiste lijdende voorwerpen in 
op de juiste plaats...

lo = het/hem
la = het/haar
los = ze (meervoud, mannelijk)
las = ze (meervoud, vrouwelijk)


Slide 10 - Slide

Belangrijke werkwoorden
ser
estudiar
comprar
escribir
beber
comer
estar
tener
trabajar
poder
vivir
querer
gustar
viajar
dormir
Spaanse werkwoorden kunnen eindigen op:
-ar, -er of -ir

Slide 11 - Slide

Kijk een halve minuut naar de werkwoorden
ser
estudiar
comprar
escribir
beber
comer
estar
tener
trabajar
poder
vivir
querer
gustar
viajar
dormir
timer
0:30

Slide 12 - Slide

Welke heb je onthouden?
Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden op, die je hebt onthouden

Slide 13 - Slide

Je kon maximaal 15 werkwoorden opschrijven
ser
estudiar
comprar
escribir
beber
comer
estar
tener
trabajar
poder
vivir
querer
gustar
viajar
dormir

Slide 14 - Slide

Schrijf de ik-vorm van alle werkwoorden op
ser
estudiar
comprar
escribir
beber
comer
estar
tener
trabajar
poder
vivir
querer
gustar
viajar
dormir

Slide 15 - Slide

Study Go

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide