This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
- Herhaling vorige lessen
- Huiswerk bespreken
- Nieuw onderdeel
- Bespreken
- Oefenen
Slide 3 - Slide
De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord
Slide 4 - Quiz
Hoe vind je de persoonsvorm in de zin? (er zijn meerdere antwoorden goed)
Slide 5 - Open question
Maandag is de ergste dag van de week. Wat is de persoonsvorm?
Slide 6 - Open question
Verdeel de zin in zinsdelen: Pieter gaat elke week naar gitaarles.
Slide 7 - Open question
Wat is het onderwerp? Na school gingen de leerlingen naar huis.
Slide 8 - Open question
HW bespreken
blz. 54 opdrachten 1 t/m 5
Slide 9 - Slide
Het onderwerp (ow) :
- geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
- is een mens, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
- Vormt ALTIJD een duo met de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud.
Slide 10 - Slide
Hoe vind je het onderwerp (ow) ?
1. Verander de persoonsvorm van getal. (van enkelvoud maak je dus meervoud of andersom)
Het woord dat mee moet veranderen, is het onderwerp
2. Stel de vraag wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp
Slide 11 - Slide
Opdracht
Wat: lees de zinnen op het werkblad en kleur de persoonsvorm groen, het onderwerp blauw en zet streepjes tussen de zinsdelen. Maak daarna de rest van de vragen