Past Simple Group A

Today
Grammar

Past Simple
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EnglishMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Today
Grammar

Past Simple

Slide 1 - Slide

Past Simple
Je gebruikt de Past Simple als iets gebeurd is in de verleden tijd en ook beëindigd is.

Wij noemen de Past Simple de Verleden Tijd.


Slide 2 - Slide

Past Simple
PAST SIMPLE

Slide 3 - Slide

 Regelmatige werkwoorden (rww)

Achter het werkwoord plaats je 'ed'

I walk -> I walked
it rains-> it rained
they beg-> they begged

Slide 4 - Slide

 Regelmatig WW Spelling
Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:
I live - I lived
you move - you moved

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:
I drop - I dropped
they plan - they planned

Slide 5 - Slide

 Regelmatig WW Spelling
Als een werkwoord eindigt op -y, dan komt er in de past simple een -ied achter:
I carry- I carried
you study- you studied

In de past simple komt er een -ed achter als er een klinker voor staat:
I play - I played

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Past Simple - Onregelmatige werkwoorden

Sommige werkwoorden zijn onregelmatig (OWW) en dat betekent dat ze geen '-ed' krijgen maar hun eigen vorm hebben.

to write  -> wrote    I wrote her a letter last week.
to go       -> went      He went to Italy last year.
to make -> made     They made a very nice meal two days ago.


Slide 8 - Slide

Past Simple - OWW

Er zijn geen regels voor de OWW, je moet ze uit je hoofd leren. Je pakt voor de Past Simple de 2e kolom.

see - saw - seen
come - came - come
Onregelmatigwerkwoorden p 214, 215, 216

Slide 9 - Slide

Het werkwoord staat altijd in een rijtje van drie (TB page 163)
to do ----------    did       -------   done 
to fly ----------     flew     -------   flown
to go ---------      went    -------   gone
hele werkwoord
1
verleden tijd
2
voltooid deelwoord
3

Slide 10 - Slide


   Het eerste rijtje = het hele werkwoord
                      (tegenwoordige tijd)

                to do
                to  fly
                to  go
1

Slide 11 - Slide

   
       Het tweede rijtje = de verleden tijd
                                             (past tense)

                did
                flew
                went
    

2

Slide 12 - Slide


het derde rijtje = de voltooide tijd
                                 (past participle)

             done
             flown
             gone
         
3

Slide 13 - Slide

Wat betekenen ook al weer die woorden?
Infinitive = hele werkwoord (1e rij)

past simple = verleden tijd (2e rij)

past participle = voltooid deelwoord (3e rij)

Slide 14 - Slide

Past Simple - Signaalwoorden

In de zin staan vaak een tijdsbepaling van verleden tijd.

  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007
  • this morning

Slide 15 - Slide

Je gebruikt de Past Simple als...
A
iets gebeurd is in de toekomst
B
iets iedere dag gebeurt
C
iets gebeurd is in het verleden en afgerond is
D
iets nog niet gebeurd is

Slide 16 - Quiz

Herkennen (recognize).
In the next 5 slides you will have to recognize the correct form of the verb in the past simple.
(In de volgende 8 slides moet je de goede vorm van de past simple kunnen herkennen.)

Slide 17 - Slide


Wat is de Past Simple van "be"
A
was/were
B
was
C
were
D
been

Slide 18 - Quiz


Wat is de Past Simple van ''love"
A
loveed
B
loved
C
loft
D
lovved

Slide 19 - Quiz


Wat is de Past Simple van "stop"
A
stop
B
stoped
C
stopped
D
stopt

Slide 20 - Quiz


Wat is de Past Simple van "pass"
A
past
B
passed
C
passd
D
pased

Slide 21 - Quiz


Wat is de Past Simple van "cycle"
A
cyclet
B
cycled
C
cycleed
D
cycle

Slide 22 - Quiz

TOEPASSEN (apply)
In the next 5 slides you will see sentences which you have to complete with the correct form of the past simple.
Write the whole sentence and think about punctuation.

Slide 23 - Slide

Fill in the correct form of the past simple of the verb in brackets.
The audience really ........... (to love) your concert last week.

Slide 24 - Open question

Fill in the correct form of the past simple of the verb in brackets.
I just .......... (to arrive) in Paris!

Slide 25 - Open question

Put the following sentence into the past tense.
She likes football.

Slide 26 - Open question

Put the following sentence into the past tense.
Henry does his homework.

Slide 27 - Open question

Put the following sentence into the past tense.
I try to climb a mountain.

Slide 28 - Open question

Kan je de past simple van een werkwoord
HERKENNEN?
JA
Nee

Slide 29 - Poll

Kan je de Past Simple in een zin
TOEPASSEN
JA
Nee

Slide 30 - Poll