Regelmatige werkwoorden Duits

Guten Tag !
Jassen uit
telefoon in de tas
boek/schrift op tafel
timer
3:00
1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Guten Tag !
Jassen uit
telefoon in de tas
boek/schrift op tafel
timer
3:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Guten Tag !
Jassen uit
telefoon in de tas
boek/schrift op tafel
timer
3:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Doel van de les:

- Ik weet wat regelmatige werkwoorden zijn.
- Ik kan regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Geef een voorbeeld van een regelmatig werkwoord.

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Guten Tag !
Jassen uit
telefoon in de tas
boek/schrift op tafel
timer
3:00

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Guten Tag !
Jassen uit
telefoon in de tas
boek/schrift op tafel
timer
3:00

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

E Grammatik
Oefenen in het boekje
"Rund um Tiere"

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk  nakijken
Textbuch A
E Grammatik
Opdrachten 18,19,20, 22, 24, 26, 27, 29 op blz. 114-119

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

1. De stam van het werkwoord
Om een werkwoord te kunnen vervoegen moet je de stam vinden.

De stam van het werkwoord vind je door -en of -n weg te halen van het hele werkwoord.

Dus: stam = hele werkwoord - en
voorbeeld: stam van wohnen = wohn
stam van klettern = kletter

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

2. De persoonlijke voornaamwoorden en de uitgangen
ich                 stam + e
du                  stam + st
er/ sie/ es   stam + t
wir                 stam + en  (/n)
ihr                  stam + t
sie/Sie         stam + en  (/n)

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag met Aufgabenbuch "Rund um Tiere"


timer
30:00

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Hausaufgaben
Woorden leren
N-D blz. 132
D-N blz. 133 (D/H Lesen)
Oefeningen maken: Sprachmittel opdr. 34 (luisteren) blz. 122
Maken: opdr. 38 a,b op blz. 123

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wat is de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en

Slide 13 - Quiz

Antwoord C kan ook kloppen voor een paar werkwoorden bv:
streicheln
tun
verbessern

Dus als het hele ww niet met -en  eindigt maar met -n.
Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 
streicheln = streichel

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen, stam: kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t
wir kauf en
ihr kauf t
sie kauf en
Sie kauf en


Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Vind de stam van het werkwoord!

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

spielen

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

streicheln

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

verbessern

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

lachen

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

machen

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

weinen

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Meine Eltern (streicheln) den Hund.
A
streicheln
B
scheichelen
C
streichelt
D
streichele

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ich (kaufen) eine Flasche Wasser.
A
kaufst
B
kauft
C
kaufe
D
kaufen

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Verder met de methode (online of in je boek)

Maak de opdrachten hoofdstuk 4.

Ben je hiermee klaar? Dan ga je aan de slag met Wortschatz 


Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Voor de volgende les...

- Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.

- De opdrachten van Kapitel 4 §E 18 t/m 22 zijn (online) gemaakt.
- Ik kan een reportage over dieren begrijpen.
- Ik ken de betekenis van de woorden van de Lernliste D-N: A Sehen.
- De opdrachten van Kapitel E §A 1 + 2 zijn (online) gemaakt.
- Ik kan de woorden van de Lernliste N-D t/m 'das Fleisch' actief gebruiken.
- De opdrachten van Kapitel 4 §B  zijn (online) gemaakt.

Wil je extra oefenen? Ga dan online aan de slag met Slim Stampen.





Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Hausaufgaben
Machen:
- Aufgabe 2, Seite 69

Lernen:
- Woorden A, Seite 98

Slide 36 - Slide

This item has no instructions