1.
wat is het? bij voorbeeld in het Nederlands: ik heb gekeken, ik heb gegeten, ik ben gegaan, ik ben geweest
2. hoe maak je het?
1. de naam geeft je ook een hint: je moet 2 woorden opschrijven
2. een hulpwerkwoord (avoir of être) en het voltooide deelwoord
3. om achter te halen welke je nodig hebt?
- je leert uit je hoofd het être huisje of
- je vertaalt naar het Nederlands maar je let op op de uitzonderingen: ik heb geweest, ik heb geslaagd, ik heb begonnen
- je vervoegt nu être of avoir in de goede persoon